ECLI:NL:RBDHA:2022:11979

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 oktober 2022
Publicatiedatum
14 november 2022
Zaaknummer
09-163014-22
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens diefstal met onvoldoende bewijs voor geweldshandelingen

De Rechtbank Den Haag heeft op 21 oktober 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van diefstal en geweldshandelingen. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de ten laste gelegde geweldshandelingen en bedreiging met geweld tegen de aangever. De verdachte werd wel schuldig bevonden aan diefstal van vier blikjes alcoholhoudende drank uit een winkel in 's-Gravenhage. De rechtbank legde een voorwaardelijke ISD-maatregel op voor de duur van twee jaar, met als bijzondere voorwaarde dat de verdachte binnen een week na zijn vrijlating naar Polen moet terugkeren. De rechtbank overwoog dat de verdachte een stelselmatige dader is, met een strafblad dat veelvuldig vermogensdelicten vertoont. De reclassering adviseerde een ISD-maatregel, gezien de hoge kans op recidive en de problematische situatie van de verdachte in Nederland. De rechtbank achtte het opleggen van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel te zwaar, maar besloot tot een voorwaardelijke maatregel om de verdachte een kans te geven om zelfstandig terug te keren naar Polen. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte was vrijgesproken van de geweldsdelicten die de schade zouden hebben veroorzaakt.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/163014-22
Datum uitspraak: 21 oktober 2022
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1983 te [geboorteplaats] ,
op dit moment [gedetineerd] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 7 oktober 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. L.A. Pronk en van hetgeen de verdachte en zijn raadsvrouw mr. M.P. Friperson naar voren hebben gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 29 juni 2022 te ’s-Gravenhage vier, althans een of meer, blikje(s) alcohol houdende drank , in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [bedrijfsnaam] in
elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om
het zich wederrechtelijk toe te eigenen welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer] gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door [slachtoffer] te slaan/stompen en/of door een of meer blikje(s) bier in de richting van [slachtoffer] te gooien en/of (met kracht) zich los te trekken/rukken uit de greep van verbalisant(en) en/of zijn bovenlichaam heen en weer te bewegen en/of (meermalen) om zich heen te schoppen.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit met dien verstande dat de verdachte partieel wordt vrijgesproken van de geweldshandelingen tegen de verbalisanten.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair vrijspraak van het ten laste gelegde feit bepleit. Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht de verdachte vrij te spreken van de ten laste gelegde geweldshandelingen en bedreiging met geweld.
3.3.
Partiële vrijspraak
De rechtbank acht, net als de raadsvrouw, onvoldoende bewijs aanwezig dat de verdachte de ten laste gelegde geweldshandelingen en/of bedreiging met geweld tegen aangever heeft begaan. De rechtbank neemt daarbij het volgende in aanmerking. Blijkens de aangifte zou de verdachte met zijn gebalde vuist hebben uitgehaald naar aangever en een blikje bier naar aangever hebben gegooid. In het dossier bevinden zich echter geen andere bewijsmiddelen die de verklaring van aangever kunnen ondersteunen op dit onderdeel.
Uit de verklaringen van de politie volgt dat de verdachte zich bij zijn aanhouding heeft geprobeerd los te trekken, door zijn bovenlichaam wild heen en weer te bewegen en te schoppen in de richting van de politie. Met de officier van justitie is de rechtbank echter van oordeel dat niet is vast te stellen dat dit geweld van de verdachte naar de politie tot doel had de de diefstal te vergemakkelijken danwel de buit te verzekeren.
Daarmee kan de rechtbank niet met de voor een bewezenverklaring vereiste mate van zekerheid vaststellen dat de verdachte het ten laste gelegde geweld dan wel de bedreiging met geweld heeft gepleegd. De verdachte wordt van die onderdelen van de tenlastelegging vrijgesproken.
3.4.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft hierna opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2022190874 van de politie eenheid Den Haag, district Den Haag-West, basisteam Loosduinen, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 34).
. Het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] , opgemaakt op 29 juni 2022, voor zover inhoudende (p. 15-16):
Ik doe aangifte van diefstal met geweld. Hierbij zijn er twee blikjes Desperado en 2 blikjes Jack Daniels weggenomen uit mijn winkel genaamd [bedrijfsnaam], bevestigd op [adres] (de rechtbank begrijpt: gevestigd op [adres] in Den Haag. Op woensdag 29 juni 2022 omstreeks 19.00 uur was ik, kassamedewerker, bezig met een klant aan de kassa. Op dit moment zag ik dat er een meneer de winkel in kwam en gelijk naar de koelkast liep. Hij pakte de genoemde blikjes en liep naar de boekentafels en deed de blikjes in een gele Jumbo tas die hij bij zich had. Vervolgens liep hij de winkel uit, terwijl hij niet had betaald.
Ik trok het tasje uit zijn handen en het scheurde open. Ik zag dat de blikjes bier op de grond lagen.
. Het proces-verbaal van bevindingen, uitkijken van de camerabeelden in de winkel. opgemaakt op 30 juni 2022, voor zover inhoudende (p. 30):
Ik zag dat de verdachte een gele tas in zijn rechterhand had, welke hij opgerold in zijn hand had. Ik zag dat de verdachte om 00.23 seconden een in de winkel aanwezige koeling openmaakt. Ik zag dat de verdachte 2 geelkleurige blikken pakt met zijn linkerhand en deze apart zet. Ik zag dat de verdachte hierna, met dezelfde hand, twee zwartkleurige blikken pakt en zet deze ook apart in de koelkast. Ik zag dat de verdachte vervolgens de apart gezette blikjes uit de koeling haalt en deze op een nabij gelegen rode boekendisplay zet. Ik zag dat de verdachte vervolgens achter deze display aan het rommelen is.
Ik zag op 01.05 dat de verdachte het gele tasje heeft geopend en openhoudt met zijn linkerhand. Ik zag dat om 01.08 de verdachte achter de display vandaan komen met de tas in zijn hand, welke nu niet meer uitgerold is. Ik zag dat de verdachte de tas snel weer kleiner maakt in zijn rechterhand. Ik zag dat de tas zichtbaar groter was dat toen de verdachte de winkel in liep.
. De verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 7 oktober 2022, voor zover inhoudende:
Ik was in de winkel.
3.5.
Bewijsoverwegingen
Aangever [slachtoffer] heeft verklaard dat hij zag dat de verdachte vier blikjes alcohol houdende drankjes uit de koelkast pakte, de blikjes vervolgens in een gele Jumbo tas stopte en de winkel verliet zonder te betalen. Door een verbalisant is gerelateerd dat op camerabeelden is te zien dat de verdachte blikken uit de koeling pakte en een gele tas opende. De tas was op het moment van het verlaten van de winkel groter dan op het moment dat de verdachte de winkel binnenkwam. De verdachte heeft verklaard dat hij in de winkel blikken drank had gepakt, maar zich vervolgens had bedacht en de winkel had verlaten. De blikken die hij in zijn tas had, had hij al eerder gekocht. De rechtbank acht deze verklaring niet aannemelijk gelet op de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden.
De rechtbank is van oordeel dat de diefstal wettig en overtuigend is bewezen.
3.6.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
hij op 29 juni 2022 te ’s-Gravenhage vier blikjes alcohol houdende drank die aan [bedrijfsnaam]
toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De oplegging van de ISD-maatregel

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan de verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel) zal worden opgelegd voor de duur van twee jaren.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit om geen ISD-maatregel aan de verdachte op te leggen. Het opleggen van een ISD-maatregel is bedoeld als laatste redmiddel om gedragsverandering bij een stelselmatige dader te bewerkstelligen, maar niet is gebleken dat de ISD-maatregel het enige middel is om het gedrag van de verdachte te sturen.
De raadsvrouw heeft verzocht een (deels) voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden op te leggen. Subsidiair heeft zij verzocht een voorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen met daaraan gekoppeld de voorwaarde dat de verdachte Nederland binnen een aantal dagen verlaat. De raadsvrouw heeft zich bereid verklaard om de benzine voor de terugreis naar Polen voor te schieten dan wel te betalen. Meer subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht de duur van de ISD-maatregel te beperken tot een jaar, omdat de maatregel van de verdachte geen extramurale fase zal kennen.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden maatregel is gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diefstal, een strafbaar feit waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. De verdachte heeft door het plegen van die diefstal niet alleen inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van de gedupeerde winkelier, maar tevens schade, overlast en ergernis veroorzaakt. De rechtbank rekent dit de verdachte aan.
Het strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van de verdachte van 29 september 2022. Daaruit blijkt dat de verdachte veelvuldig is veroordeeld voor onder andere vermogensdelicten.
De rapportages betreffende de verdachte
De rechtbank heeft in dit kader kennisgenomen van de adviezen van de reclassering van 6 juli 2022 en 27 september 2022, opgemaakt en ondertekend door drs. M.C. Telleman. In het meest recente rapport adviseert de reclassering aan de verdachte een onvoorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen. De kans op recidive is hoog. De verdachte gaat sinds april 2020 de gevangenis in en uit. De verdachte heeft geen huisvesting, geen werk en geen inkomen. Er is sprake van alcoholproblematiek, hetgeen de verdachte ontkent, en het lijkt hem te ontbreken aan een adequaat ondersteunend sociaal netwerk van familie en vrienden in Nederland. De verdachte toont geen zelfinzicht en legt de oorzaak van al zijn problemen bij anderen. Uit de rapporten volgt dat het de verdachte niet lukt om zich staande te houden in Nederland. De verdachte heeft (nog) geen rechten opgebouwd ten aanzien van de sociale zekerheid in Nederland en kan (nog) geen aanspraak maken op sociale voorzieningen. Een reclasseringstoezicht is in Nederland hierdoor in de praktijk lastig uitvoerbaar. Bovendien is het lastig om contact met de verdachte te onderhouden. Hij staat niet ingeschreven op een adres, hij beheerst de Nederlandse taal niet en heeft geen telefoon en geen identiteitsbewijs in zijn bezit. Een traject in een voorwaardelijk kader acht de reclassering niet geïndiceerd, mede vanwege het feit dat de in het verleden ingezette hulpverlening moeilijk verliep. Ook toen was het moeizaam om met de verdachte contact te onderhouden, waardoor de hulpverlening in een vroeg stadium is beëindigd.
Ter zitting heeft de reclasseringsmedewerker drs. M.C. Telleman in aanvulling op de rapporten verklaard dat de ISD-maatregel niet slechts een kale detentie zal inhouden. De maatregel zal zich richten op een terugkeer en een zachte landing in Polen. In de tussentijd zijn er voor de verdachte mogelijkheden om behandelingen en leefstijltrainingen te volgen. Ook kan de inname van medicatie in de gaten worden gehouden.
Voldaan aan vereisten van de ISD-maatregel
De rechtbank stelt vast dat voldaan is aan alle voorwaarden die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht aan het opleggen van een ISD-maatregel verbindt. Uit het strafblad blijkt dat de verdachte in de vijf jaren voordat hij dit feit pleegde ten minste drie keer voor een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel, een vrijheidsbeperkende maatregel of een taakstraf. Kennelijk hebben deze eerdere veroordelingen de verdachte er niet van weerhouden om opnieuw een strafbaar feit te plegen. Het bewezen verklaarde feit is begaan nadat deze straffen volledig ten uitvoer zijn gelegd. Onderhavig strafbaar feit pleegde hij bovendien vijf dagen nadat hij een eerder aan hem opgelegde gevangenisstraf had uitgezeten en in vrijheid was gesteld. Het opleggen van (deels voorwaardelijke) gevangenisstraffen heeft niet tot enige gedragsverandering bij de verdachte geleid. Ook is voldaan aan de eisen die de “Richtlijn voor strafvordering bij meerderjarige veelplegers” van het Openbaar Ministerie stelt: de verdachte zag over een periode van vijf jaren processen-verbaal tegen zich opgemaakt worden voor meer dan tien misdrijven, waarvan ten minste één in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen vanaf de pleegdatum van het laatst gepleegde feit. De door de verdachte begane feit, een winkeldiefstal, betreft een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten en is begaan na tenuitvoerlegging van voormelde straffen.
Voorwaardelijke ISD-maatregel
De rechtbank is van oordeel dat het opleggen van een ISD-maatregel moet worden gezien als een ultimum remedium, het laatste redmiddel, waartoe in beginsel slechts wordt besloten als alle andere mogelijkheden zijn uitgeput. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op het advies van de reclassering, een hulpverleningstraject binnen een voorwaardelijk kader niet (meer) tot de mogelijkheden behoort om het recidiverisico te verminderen. Tegelijkertijd is de rechtbank met de raadsvrouw van oordeel dat nog niet alle andere mogelijkheden zijn benut en acht het opleggen van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel thans nog een te zwaar middel.
De verdachte heeft verklaard dat indien aan hem als voorwaarde – verbonden aan een voorwaardelijke ISD-maatregel – wordt opgelegd dat hij moet terugkeren naar Polen, hij deze voorwaarde zal naleven. Zijn raadsvrouw heeft ter zitting verklaard bereid te zijn om de benzine voor de terugreis voor te schieten dan wel te betalen. Ook is het volgens de raadsvrouw mogelijk om via de casemanager een zogeheten laissez-passer aan te vragen, om de terugkeer naar Polen mogelijk te maken.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat aan de verdachte een laatste kans moet worden geboden om zelfstandig terug te keren naar Polen, alvorens een terugkeer wordt bewerkstelligd binnen een ISD-maatregel. De rechtbank zal daarom volstaan met het voorwaardelijk opleggen van de ISD-maatregel. Deze voorwaardelijke ISD-maatregel strekt er mede toe de verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst in Nederland wederom aan strafbare feiten schuldig te maken.
Aan de voorwaardelijke ISD-maatregel wordt een proeftijd verbonden voor de duur van twee jaar. De rechtbank zal hieraan als algemene voorwaarde verbinden dat de verdachte geen strafbare feiten mag plegen en als bijzondere voorwaarde dat hij binnen een week na zijn vrijlating moet terugkeren naar Polen, met dien verstande dat hij op uiterlijk 28 oktober 2022 Nederland zal hebben verlaten.
Omdat de verdachte geen recht heeft op sociale voorzieningen in Nederland en van een noodzaak tot en mogelijkheden van resocialisatie in de Nederlandse samenleving geen sprake is, zal de ISD-maatregel geen extramurale fase kennen, zoals dat bij Nederlanders wel het geval is. De rechtbank zal om die reden, met het oog op de eisen van proportionaliteit, de duur van de voorwaardelijke ISD-maatregel beperken tot 1 (een) jaar. Voor het geval dat tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel zal worden gelast, acht de rechtbank het van belang dat voldoende tijd wordt genomen om de ISD-maatregel ten uitvoer te leggen en de terugkeer naar Polen in gang te zetten. De periode die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, zal daarom niet in mindering worden gebracht op de duur van de maatregel.
Voorlopige hechtenisNu de verdachte geen onvoorwaardelijke vrijheidsbenemede straf of maatregel krijgt opgelegd, zal de rechtbank het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte opheffen. De rechtbank gaat er van uit dat de verdachte per ommegaande naar Polen terugkeert.

7.De vordering van de benadeelde partij

7.1
Het standpunt van de officier van justitie
[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 2.705,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit € 705,00 aan materiële schade en € 2.000,00 aan immateriële schade.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij, omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat vrijspraak is bepleit. Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht de vordering van de benadeelde partij af te wijzen, omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd. Meer subsidiair heeft de raadsvrouw betoogd de vordering niet-ontvankelijk te verklaren, omdat het geven van gelegenheid voor een nadere onderbouwing van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
De verdachte is vrijgesproken ter zake de tenlastegelegde (dreiging met) geweld, waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 38m, 38n, 38p en 310 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.6. bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
diefstal;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
legt de verdachte op:
de maatregel tot
plaatsing in een inrichting voor stelselmatige dadersvoor de duur van
1 (één) jaar;
bepaalt dat die maatregel
nietzal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij
op twee jaren vastgestelde proeftijdniet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde:
 binnen een week na zijn vrijlating zal terugkeren naar Polen, met dien verstande dat hij op uiterlijk 28 oktober 2022 Nederland zal verlaten;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte;
de vordering van de benadeelde partij;
bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van verdachte, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.M.F. Holtrop, voorzitter,
mr. C.M.A. de Koning, rechter,
mr. M. de Kleine, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M.N.D. Snel, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 21 oktober 2022.