ECLI:NL:RBDHA:2022:11966

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 november 2022
Publicatiedatum
14 november 2022
Zaaknummer
SGR 20/7773
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging instemmingsbesluit gasopslag Bergermeer en verhoging gemiddelde reservoirdruk

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 3 november 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen het college van burgemeester en wethouders van Bergen (eiser) en de minister van Economische Zaken en Klimaat (verweerder) over de wijziging van het instemmingsbesluit voor het opslagplan van TAQA Onshore B.V. voor de gasopslag Bergermeer. De minister heeft ingestemd met een verhoging van de gemiddelde reservoirdruk in de gasopslag tot maximaal 150 bar(a). Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij hij betoogt dat de drukverhoging leidt tot nadelige gevolgen voor het milieu, de natuur en de veiligheid van omwonenden. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, waarbij zij heeft overwogen dat de minister voldoende heeft gemotiveerd waarom de drukverhoging geen onaanvaardbare risico's met zich meebrengt. De rechtbank heeft daarbij het advies van het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) en andere betrokken instanties meegewogen. Eiser heeft niet kunnen aantonen dat de drukverhoging leidt tot onacceptabele risico's of dat de minister niet op de juiste wijze heeft afgewogen tussen de belangen van de gasopslag en de mogelijke gevolgen voor de omgeving. De rechtbank concludeert dat de minister terecht heeft ingestemd met de wijziging van het instemmingsbesluit en dat het beroep van eiser niet slaagt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/7773

uitspraak van de meervoudige kamer van 3 november 2022 in de zaak tussen

het college van burgemeester en wethouders van Bergen, eiser

(gemachtigde: Z.M. Husain),
en

de minister van Economische Zaken en Klimaat, verweerder

(gemachtigden: mr. L. Brand, J. Oomes en M. Pieters).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: TAQA Onshore B.V., gevestigd te Alkmaar, TAQA
(gemachtigde: W.H. Bruinsma)

Procesverloop

In het besluit van 27 augustus 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder op verzoek van TAQA ingestemd met de wijziging van het instemmingsbesluit “Instemming gewijzigd opslagplan Bergermeer” van 27 april 2011.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling). Het beroepschrift is ter behandeling doorgestuurd naar de rechtbank.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 29 september 2022 op zitting behandeld. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. In de periode tussen 1971 en 2007 is uit het Bergemeer gasveld gas gewonnen. De oorspronkelijke druk in het gasreservoir bedroeg 228 bar absoluut (bar(a)). Bij het stoppen van de gasproductie bedroeg de druk 15 bar(a). Na het beëindigen van de winning is tussen 2008 en 2014 het reservoir met gas gevuld in voorbereiding op de gasopslag, waardoor de gasdruk in het reservoir weer opliep. TAQA heeft het Bergermeer gasveld sinds 1 april 2014 in gebruik als gasopslag. TAQA injecteert gas om bij extra behoefte aan gas, bijvoorbeeld in de wintermaanden, het gas uit de gasopslag te produceren.
1.1.
Op 15 december 2008 heeft TAQA bij verweerder een opslagplan ingediend. Hierin werd ingezet op de opslag van aardgas met een gemiddelde reservoirdruk tot maximaal 205 bar(a). Verweerder heeft met dit opslagplan ingestemd onder de voorwaarde dat de gemiddelde reservoirdruk maximaal 35 bar(a) bedraagt. Op 9 juli 2010 heeft verweerder ingestemd met een gemiddelde reservoirdruk tot maximaal 80 bar(a) en in het besluit van 27 april 2011 heeft verweerder ingestemd met een verhoging van de gemiddelde reservoirdruk tot maximaal 133 bar(a). Met het bestreden besluit wordt ingestemd met een verdere verhoging van de gemiddelde reservoirdruk tot maximaal 150 bar(a).
1.2.
Met de drukverhoging kan het werkvolume van de gasopslag worden gewijzigd van circa 4,1 miljard Nm³ naar circa 5,3 miljard Nm³. Omdat de gasopslag is ontworpen en gebouwd voor een gemiddelde reservoirdruk tot maximaal 150 bar(a), hoeft de gasopslag fysiek niet te worden gewijzigd. Ook de installaties ten behoeve van de injectie en productie van gas wijzigen niet. Verder blijft de drukverhoging binnen de marges van het opslagplan dat TAQA in 2008 heeft ingediend.
1.3.
Ter voorbereiding van het bestreden besluit hebben het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM), TNO-AGE (TNO), de Technische commissie bodembeweging (Tcbb), het college van burgemeester en wethouders van Alkmaar, het college van burgemeester en wethouders van Bergen, het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland, het bestuur van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier en de Mijnraad advies aan verweerder uitgebracht.
Wat is het beoordelingskader?
2. Ingevolge artikel 34, eerste en derde lid, van de Mijnbouwwet (Mbw), gelezen in samenhang met artikel 39, eerste lid, aanhef en onder b, van die wet, geschiedt het opslaan van stoffen in een voorkomen overeenkomstig een opslagplan dat de instemming van de minister behoeft.
2.1.
In artikel 36, eerste lid, van de Mbw, gelezen in samenhang met artikel 39, eerste lid, aanhef en onder b, van de Mbw, is bepaald op welke limitatief opgesomde gronden de minister kan weigeren om met een opslagplan in te stemmen:
indien het in het opslagplan aangeduide gebied door de minister niet geschikt wordt geacht voor de in het opslagplan vermelde activiteit om reden van het belang van de veiligheid voor omwonenden of het voorkomen van schade aan gebouwen of infrastructurele werken of de functionaliteit daarvan,
in het belang van het planmatig gebruik of beheer van delfstoffen, aardwarmte, andere
natuurlijke rijkdommen, waaronder grondwater met het oog op de winning van drinkwater, of mogelijkheden tot het opslaan van stoffen,
c. indien nadelige gevolgen voor het milieu ontstaan, of
d. indien nadelige gevolgen voor de natuur worden veroorzaakt.
2.2.
Ingevolge het tweede lid van artikel 36 van de Mbw kan de minister instemming verlenen onder beperkingen of daaraan voorschriften verbinden, indien deze gerechtvaardigd worden door een grond als genoemd in het eerste lid.
2.3.
Verweerder moet beoordelen of één of meer van de in artikel 36, eerste lid, van de Mbw genoemde weigeringsgronden aanleiding geven tot het geheel of gedeeltelijk weigeren van instemming met het opslagplan of tot het verlenen van instemming onder beperkingen of met voorschriften. Daarbij moet verweerder een afweging maken tussen de in die gronden genoemde belangen die kunnen pleiten tegen instemming met een opslagplan, zoals het belang van het voorkomen van schade aan gebouwen of infrastructuur, en de met de opslag gemoeide belangen. Dit beoordelingskader geldt ook in een geval als dit, waarin weliswaar geen sprake is van een nieuw opslagplan of een wijziging van een opslagplan, maar waarin is verzocht om een inhoudelijke wijziging van een eerder genomen instemmingsbesluit die gevolgen heeft voor de capaciteit van het betrokken gasveld. De rechtbank toetst – met inachtneming van de limitatieve opsomming van weigeringsgronden in artikel 36 van de Mbw – of het besluit van verweerder berust op voldoende kennis over de relevante feiten en belangen, deugdelijk is gemotiveerd en geen onevenredige gevolgen heeft voor belanghebbenden in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.
2.4.
Dit toetsingskader brengt mee dat bij het nemen of wijzigen van een instemmingsbesluit en de toetsing van dat besluit door de rechtbank, niet alle onderwerpen die raakvlakken hebben met de gasopslag een rol kunnen spelen. Alleen onderwerpen die voldoende kunnen worden gerelateerd aan één van de in artikel 36, eerste lid, van de Mbw genoemde gronden, kunnen bij de besluitvorming over het opslagplan en de rechterlijke toetsing hiervan worden betrokken. Het betoog van eiser dat het bestreden besluit leidt tot maatschappelijke onrust en gevoelens van onzekerheid en onveiligheid die leiden tot stress en gezondheidsklachten bij omwonenden, kan onvoldoende worden gerelateerd aan één van die gronden. Dit betoog van eiser kan dus niet tot vernietiging van het bestreden besluit leiden. Dat de Afdeling in zaken over het Groningengasveld eenmalig heeft geoordeeld dat verweerder gevoelens van onveiligheid wel bij zijn afweging moest betrekken, leidt niet tot een ander oordeel nu dat een wezenlijk andere, niet vergelijkbare, situatie betreft. [1]
Wat oordeelt de rechtbank?
Advies van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heiloo
3. Eiser betoogt dat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heiloo ten onrechte niet om advies is gevraagd.
3.1.
Op grond van artikel 34, vijfde lid, aanhef en onder b, van de Mbw en artikel 39, eerste lid, aanhef en onder b, van de Mbw stelt verweerder burgemeester en wethouders van een gemeente binnen het gebied waarop het opslagplan betrekking heeft in de gelegenheid om advies uit te brengen. Nu het Bergermeer gasveld niet binnen de grenzen van de gemeente Heiloo ligt, bestond voor verweerder geen verplichting om het college van burgemeester en wethouders van die gemeente om advies te vragen. Het betoog slaagt niet.
De reactie op de zienswijze
4. Eiser betoogt dat verweerder te beperkt op zijn zienswijze heeft gereageerd.
4.1.
Eiser heeft gebruikgemaakt van de mogelijkheid om zienswijzen in te dienen op het ontwerp van het bestreden besluit. Verweerder heeft in de Nota van Antwoord op de zienswijzen van eiser gereageerd. Artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht verzet zich er niet tegen dat verweerder de zienswijzen samengevat weergeeft. Dat niet op ieder argument ter ondersteuning van een zienswijze afzonderlijk is ingegaan, is op zichzelf geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit niet voldoende is gemotiveerd. Niet is gebleken dat bepaalde bezwaren of argumenten van eiser niet in de overwegingen van verweerder zijn betrokken. [2] Het betoog slaagt niet.
Nut en noodzaak
5. Eiser stelt het nut en de noodzaak van de gasopslag ter discussie. Eiser wijst erop dat met de Regionale Energiestrategieën wordt gestuurd op zoveel mogelijk gebruik van duurzame energie en dat de gebouwde omgeving van het gas af moet. Verder zal door plaatselijke opwekking van energie, bijvoorbeeld door zonnepanelen, de vraag naar elektriciteit die met gas wordt opgewekt, afnemen. Het vergroten van een gasopslag past niet in dat beeld. Zolang gaswinning uit kleine gasvelden plaatsvindt is volgens eiser sprake van voldoende flexibiliteit en is vergroting van de opslagcapaciteit voor gas niet nodig. Verder is het gasveld Norg beschikbaar en in gebruik. Eiser begrijpt dat een gasrotonde van nationaal belang is, maar het is hem niet duidelijk waarom het daarvoor noodzakelijk is om de opslagcapaciteit voor gas te vergroten. Verweerder geeft volgens eiser een verkeerd signaal af aan de maatschappij, door enerzijds aan te dringen op het doorvoeren van duurzaamheidsmaatregelen maar anderzijds mee te werken aan het in stand houden van gasgebruik en gasvoorraden. Eiser wijst er verder op dat verweerder in de reactie op zijn zienswijze heeft toegelicht dat het kabinet niet afhankelijk wil zijn van buitenlands gas, terwijl op 19 februari 2020 in antwoord op Kamervragen nog werd gesteld dat Nederland meer gas uit het buitenland zal moeten importeren. Dit is volgens eiser tegenstrijdig.
5.1.
Verweerder heeft in het bestreden besluit en het verweerschrift een toelichting gegeven op het nut en de noodzaak van de gasopslag. Volgens verweerder is de uitbreiding van de opslagcapaciteit in overeenstemming met een planmatig beheer van de ondergrond. De gasopslag Bergermeer betreft bestaand gebruik dat reeds ruimtelijk is ingepast. Een gasveld waaruit eerder is geproduceerd is volgens verweerder bovendien geschikt als opslag en het hierin opslaan van gas is aan te merken als doelmatig gebruik. Met het verhogen van de maximale gemiddelde reservoirdruk van 133 bar(a) naar 150 bar(a) neemt de opslagcapaciteit toe, waardoor volgens verweerder efficiënter gebruik kan worden gemaakt van de gasopslag. Hoewel het beleid erop is gericht om zoveel mogelijk over te schakelen op duurzame energie, zal er volgens verweerder ook de komende decennia nog een hoge vraag naar gas zijn en zal gas in die tijd nog deel uitmaken van de Nederlandse brandstofmix. De gasopslag is volgens verweerder belangrijk om de grote schommelingen in de vraag naar gas te kunnen opvangen. Hiermee kunnen piekvragen langer door de gasopslag worden opgevangen, zonder dat het nodig is de productie van gas op te voeren of meer gas te importeren. De leveringszekerheid van gas wordt hiermee gediend. Doordat de gasopslag onderdeel is van de gasrotonde, is het volgens verweerder bovendien mogelijk om flexibel te opereren op de internationale gasmarkt. Gelet op de groeiende afhankelijkheid van Nederland van geïmporteerd gas, acht verweerder het van belang om deze flexibiliteit te bestendigen. Door verruiming van de gasopslag Bergermeer kunnen piekvragen worden opgevangen en blijft de mogelijkheid bestaan om ook pieken in aanbod op te vangen.
5.2.
De rechtbank ziet in hetgeen eiser naar voren heeft gebracht geen aanleiding om te twijfelen aan de toelichting van verweerder op het nut en de noodzaak van de gasopslag. Wat eiser heeft aangevoerd biedt geen grond voor het oordeel dat de uitbreiding van de opslagcapaciteit van het gasveld zich niet verhoudt met een planmatig beheer van de ondergrond. Verweerder heeft voldoende onderbouwd waarom hij de uitbreiding van het maximale werkvolume van de gasopslag naar ongeveer 5,3 miljard Nm³ nodig acht om schommelingen in de vraag naar gas op te vangen en te kunnen blijven voldoen aan de hoge vraag naar gas die ook tijdens de transitie naar meer duurzame energiebronnen zal blijven bestaan. De rechtbank volgt eiser niet voor zover hij heeft willen betogen dat de motivering van het bestreden besluit op gespannen voet staat met het antwoord van verweerder op Kamervragen in 2020. Dat verweerder genoodzaakt is tot de import van gas, betekent immers niet dat het vergroten van de capaciteit van de gasopslag om (onder meer) de afhankelijkheid van buitenlands gas te beperken, niet doelmatig is. Het betoog slaagt niet.
Lekkages en stikstof
6. Eiser betoogt dat de voorkomens geschikt, maar nooit gasdicht zullen zijn. Er vindt in de nieuwe situatie op meer dagen injectie en onttrekking van gas plaats. Hierdoor is de bodem meer in beweging, waardoor er meer gelegenheid voor lekkages is. Dit heeft gevolgen voor de natuur. Eiser betoogt verder dat er stikstofdepositie zal plaatsvinden omdat er meer gas zal worden verwerkt op de piekgasinstallatie van TAQA in Alkmaar en ten gevolge van het gebruik van gas. Verweerder had de depositie van stikstof en andere aan gasgebruik gekoppelde effecten in de afweging moeten meenemen.
6.1.
Verweerder stelt zich, onder verwijzing naar het advies van het SodM, op het standpunt dat een verhoging van de reservoirdruk niet leidt tot nadelige gevolgen voor natuur en milieu. Het SodM heeft advies uitgebracht over de gevolgen van de drukverhoging. Dit advies heeft onder andere betrekking op het risico op de verspreiding van stoffen vanuit het reservoir en de putten. Het SodM beschrijft dat de druk in het reservoir met de aangevraagde 150 bar(a) ruim onder de natuurlijke (initiële) gasdruk van 228 bar(a) blijft die het reservoir had voor aanvang van de gaswinning. De gasdruk die schade zou kunnen toebrengen aan de integriteit van de afsluitende gesteentelagen is een stuk hoger dan een gasdruk van 228 bar(a). Verder schrijft het SodM dat de putverbuizingen zijn getest tot een druk van 240 bar(a), zodat de putten van de gasopslag geschikt zijn voor de injectiedrukken die nodig zijn bij de voorgenomen gemiddelde reservoirdruk van maximaal 150 bar(a). TAQA blijft daarmee ruim binnen de drukbegrenzing waarvoor de putten zijn getest. Het SodM wijst er verder op dat het toezicht houdt op de beheersing van de integriteit van de putten, onder meer door jaarlijkse inspecties. Het SodM concludeert dat de relevante onderzoeken in voldoende mate de risico’s van de verspreiding van stoffen en de natuurlijke dan wel operationele barrières om dit te verhinderen beschrijven. De risico’s zijn voldoende geïdentificeerd, ook voor de aangevraagde drukverhoging naar 150 bar(a), en de fysieke en procedurele barrières die door TAQA zijn geïmplementeerd zijn voldoende, aldus het SodM.
6.2.
Bij gebrek aan een onderbouwing van het betoog van eiser, bijvoorbeeld met een deskundig tegenadvies, ziet de rechtbank geen grond om te twijfelen aan de juistheid van het advies van het SodM en de daarop gebaseerde conclusie van verweerder dat er geen nadelige gevolgen voor natuur en milieu zullen ontstaan als gevolg van de verhoging van de maximale gemiddelde reservoirdruk naar 150 bar(a).
6.3.
Voor zover eiser wijst op de stikstofdepositie als gevolg van de toename van de verwerking van gas in de piekgasinstallatie in Alkmaar en het gebruik van gas, overweegt de rechtbank dat het bij de (wijziging van de) instemming met een opslagplan gaat om de gevolgen van het opslagplan als zodanig. [3] Het gaat daarbij dus niet om de gevolgen van de verwerking van dat gas bij een andere installatie of het latere gebruik van het opgeslagen gas elders. Verder heeft TAQA ter zitting toegelicht dat, als gevolg van de drukverhoging in het reservoir waarmee is ingestemd, één tankwagen per jaar extra wordt ingezet om condensaat af te voeren. TAQA heeft onbetwist gesteld dat de stikstofdepositie als gevolg van deze extra tankwagen niet is waar te nemen. Het betoog slaagt niet.
Bodemtrillingen
7. Eiser vreest dat meer opslag, injectie- en onttrekkingswerkzaamheden leiden tot meer en hevigere bevingen. Hij wijst erop dat het SodM adviseert om de druk in het reservoir te houden tussen de 70 (de rechtbank begrijpt: 77) en 150 bar(a). Volgens eiser is onduidelijk hoe hiermee wordt omgegaan als de opslag niet meer nodig is of als er minder gas wordt opgeslagen.
7.1.
TAQA, het SodM, de Tcbb en TNO hebben het seismisch risico in verband met de gasopslag beoordeeld. TAQA concludeert in de technische onderbouwing van haar aanvraag kort gezegd dat het seismisch risico wordt bepaald door de lage drukkant van de cyclus en niet de hoge drukkant. Dit heeft tot gevolg dat de verhoging van de gemiddelde maximale reservoirdruk een verwaarloosbare invloed heeft op het risico op bodemtrillingen en dat er in zoverre geen sprake is van een verandering ten opzichte van de situatie waarmee eerder is ingestemd.
7.2.
Het SodM heeft de conclusies van TAQA beoordeeld. Het SodM licht toe dat bij ondergrondse gasopslag de druk in het reservoirgesteente fluctueert door het onttrekken en injecteren van gas. De gasopslag bestaat uit twee breukblokken, die worden ingeklemd tussen een centrale breuk en een oostelijke en westelijke randbreuk. Tijdens de gaswinning hebben zich in 1994 en 2001 in totaal vier voelbare bevingen voorgedaan op de centrale breuk. TAQA heeft sinds 2010 rond Alkmaar een meetnetwerk geïnstalleerd om microseismische trillingen te kunnen meten. Sinds 2015 zijn op de centrale breuk geen microseismische trillingen meer waargenomen. Vanaf oktober 2016 geldt dit ook voor de oostelijke randbreuk. Het SodM concludeert dat TAQA aannemelijk heeft gemaakt dat het grootste deel van de oostelijke randbreuk zeer waarschijnlijk niet kritisch gespannen raakt, ook niet bij een verhoging van de bovengrens van de reservoirdruk naar 150 bar(a). Voor kleine delen van het breukoppervlak kan volgens het SodM niet worden uitgesloten dat de verhoudingen in gesteentespanning wel dichter bij de grenswaarde zitten. Dat betekent dat micro-seismiciteit kan optreden op de oostelijke randbreuk, maar dat het risico van een beving op de oostelijke randbreuk beperkt is. Het seismisch risico wordt daarom bepaald door de centrale breuk en niet door de oostelijke randbreuk, aldus het SodM. Op basis van de modelstudies is het aannemelijk dat een verhoging van de bovengrens van de reservoirdruk naar 150 bar(a) geen verhoging van het seismisch risico betekent. De aangevraagde drukverhoging blijft volgens het SodM ruim binnen de veilige marge. Het SodM deelt de conclusie van TAQA dat voor het grootste deel van de centrale breuk niet de bovenkant van het drukbereik van 150 bar(a), maar juist de ondergrens van 77 bar(a) bepalend is voor mogelijke verschuivingen of bevingen. Omdat uit modelstudies naar voren is gekomen dat de injectiesnelheid van het gas de micro-seismiciteit zou kunnen beïnvloeden, adviseert het SodM wel om het injecteren van gas te beperken tot maximaal 42 miljoen Nm³ per dag en het onttrekken van gas te beperken tot maximaal 57 miljoen Nm³ per dag. Het SodM adviseert verder om de voorwaarde op te nemen dat de berekende gemiddelde reservoirdruk niet lager mag zijn dan 77 bar(a) en niet hoger dan 150 bar(a).
7.3.
Wat betreft de heftigheid van de bodemtrillingen stelt het SodM vast dat in het geldende opslagplan is beschreven dat bevingen niet zwaarder zullen zijn dan een magnitude 3,9 op de schaal van Richter. Het SodM vindt – anders dan TAQA – dat deze eerder gemaakte inschatting van de maximale magnitude (Mmax) van 3,9 niet naar beneden kan worden bijgesteld. SodM zit met een Mmax van 3,9 naar eigen zeggen aan de voorzichtige kant en schat het risico daarmee niet lager of hoger in dan voorheen. SodM vindt dat voor het aangevraagde drukbereik en op basis van de meest actuele kennis de kans op de Mmax van 3,9 zeer klein is. Bij een dergelijke beving is volgens het SodM lichte constructieve schade aan enkele gebouwen niet uit te sluiten.
7.4.
TNO onderschrijft het advies van het SodM grotendeels, waaronder het vasthouden aan 3,9 als de maximale magnitude van een mogelijke beving. TNO vindt een beperking in de productiesnelheid op de tijdschaal van enkele weken meer voor de hand liggen dan de door het SodM voorgestane beperking per dag. Daarnaast adviseert TNO om nadere criteria op te stellen voor de beoordeling van voortzetting, aanpassing of stopzetting van de microseismische monitoring.
7.5.
De Tcbb kan zich vinden in de adviezen van het SodM en TNO.
7.6.
In het bestreden besluit heeft verweerder benadrukt dat uit het advies van SodM volgt dat het seismisch risico met de drukverhoging niet toe- of afneemt. Verweerder heeft gevolg gegeven aan het advies van SodM door in artikel 2 van het instemmingsbesluit voor te schrijven dat de berekende gemiddelde spatiale reservoirdruk op een referentiediepte van 2100 meter beneden NAP niet lager mag zijn dan 77 bar(a) en niet hoger mag zijn dan 150 bar(a). Daarnaast heeft verweerder ter beperking van het seismisch risico een nieuw artikel 8 in het instemmingsbesluit opgenomen waarin beperkingen zijn gesteld aan de injectiesnelheid (maximaal 42 miljoen Nm³ per dag) en productiesnelheid (maximaal 57 miljoen Nm³ per dag) die TAQA mag hanteren.
7.7.
In hetgeen eiser aanvoert ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat verweerder zich bij de beoordeling van het seismisch risico niet heeft mogen baseren op de informatie van TAQA en de adviezen hierover van het SodM, TNO en de Tcbb. Op basis daarvan heeft verweerder ervan kunnen uitgaan dat er met de voorgeschreven minimale druk van gemiddeld maximaal 77 bar(a) en maximale druk van gemiddeld 150 bar(a) en bij de eveneens opgelegde beperkingen aan injectie- en productiesnelheid, geen sprake is van een verhoging van het reeds bestaande seismisch risico.
7.8.
Voor zover eiser zich zorgen maakt over hoe met de druk in het reservoir wordt omgegaan als de activiteiten van TAQA worden gestaakt, kan dat in dit beroep niet worden beoordeeld. Op basis van het bestreden besluit mag de berekende gemiddelde reservoirdruk niet lager zijn dan 77 bar(a). Als TAQA de gemiddelde reservoirdruk lager dan 77 bar(a) wil brengen, is daarvoor opnieuw een instemmingsbesluit van verweerder vereist. Hiervoor zal dan opnieuw advies worden gevraagd aan SodM en de Tcbb. Het betoog slaagt niet.
Laagfrequent geluid
8. Eiser betoogt dat verweerder rekening had moeten houden met de klachten over laagfrequent geluid (LFG). Dit is volgens eiser niet een aspect dat alleen bij de m.e.r.-beoordeling aan bod komt. Verder behoort het onderzoek naar de ontvangen klachten over LFG tot de competentie van verweerder en niet tot die van TAQA. Volgens eiser heeft verweerder niet onderbouwd dat wordt voldaan aan de geluidsvoorwaarden. De opmerking dat LFG over grote afstanden niet waarneembaar is, is volgens eiser niet gestoeld op feiten.
8.1.
Naar het oordeel van de rechtbank is niet de besluitvorming over een opslagplan – waarin de gevolgen van de opslag van gas in de diepe ondergrond worden beoordeeld – maar de omgevingsvergunning voor de opslaglocatie het aangewezen kader voor een beoordeling van eventuele geluidhinder vanwege het in werking zijn van de opslaglocatie. [4] De rechtbank stelt vast dat verweerder gelijktijdig met de wijziging van het instemmingsbesluit aan TAQA een omgevingsvergunning heeft verleend voor de inrichting Puttenlocatie Bergermeer. Het beroep van eiser richt zich, zoals ter zitting is bevestigd, echter niet tegen deze omgevingsvergunning. Het betoog slaagt niet.
Conclusie en gevolgen
9. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. Verweerder hoeft het door eiser betaalde griffierecht niet te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. de Winter, voorzitter, en mr. J. Schaaf en mr. T.E.F. Reijnders, leden, in aanwezigheid van mr. D.W.A. van Weert, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 3 november 2022.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.De rechtbank verwijst hierbij naar de uitspraak van de Afdeling van 2 december 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2875, r.o. 21.
2.Zie de uitspraken van de Afdeling van 20 november 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3917, r.o. 5.1, en van 29 september 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2174, r.o. 5.1 en 12.2.
3.Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 26 augustus 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2048, r.o. 23.
4.Zie de uitspraak van de Afdeling van 10 maart 2021, ECLI:NL:RVS:2021:512, r.o. 17.