ECLI:NL:RBDHA:2022:11948

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 april 2022
Publicatiedatum
14 november 2022
Zaaknummer
NL22.4935
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op grond van veilig land van herkomst en medische omstandigheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 april 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Marokkaanse nationaliteit, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De aanvraag werd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen als kennelijk ongegrond. Eiser heeft zijn aanvraag ingediend op basis van medische zorg die hij in Marokko niet zou kunnen krijgen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verklaringen van eiser over zijn medische situatie niet relevant zijn voor de beoordeling van zijn asielaanvraag, omdat deze geen raakvlakken hebben met het Vluchtelingenverdrag en er geen schending van artikel 3 van het EVRM is aangetoond.

De rechtbank heeft verder overwogen dat Marokko als veilig land van herkomst is aangemerkt en dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in zijn specifieke geval niet veilig is. Eiser heeft aangevoerd dat hij vreest voor vervolging in Marokko vanwege een eerdere veroordeling in Spanje, maar de rechtbank oordeelt dat hij niet voldoende bewijs heeft geleverd om deze vrees te onderbouwen. De rechtbank concludeert dat de Staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat er geen concrete aanknopingspunten zijn dat Marokko zijn verdragsverplichtingen niet zal nakomen ten aanzien van eiser.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de afwijzing van de asielaanvraag. Eiser komt niet in aanmerking voor toelating op grond van de Vreemdelingenwet 2000, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Locatie Amersfoort
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.4935

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. A.P.E.M. Pover),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: V. Ilic).

ProcesverloopBij besluit van 16 maart 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, samen met de zaak NL22.4936, op 21 april 2022 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft de Marokkaanse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1986. Hij heeft op 26 februari 2022 een asielaanvraag ingediend en heeft daaraan ten grondslag gelegd dat hij Marokko heeft verlaten om medische zorg te krijgen.

Het bestreden besluit

2. Volgens verweerder bevat het asielrelaas van eiser het volgende niet-relevante element: medische omstandigheden. Volgens verweerder hebben de verklaringen van eiser geen raakvlakken met het Vluchtelingenverdrag. Er is geen sprake van een medische situatie die leidt tot schending van artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens (EVRM).
3. Volgens verweerder bevat het asielrelaas van eiser verder de volgende relevante elementen: identiteit, nationaliteit en herkomst. Verweerder acht deze elementen geloofwaardig. Verweerder stelt zich echter op het standpunt dat Marokko kan worden beschouwd als een veilig land van herkomst. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij valt onder de uitzonderingscategorieën die zijn genoemd in de brief van de staatssecretaris van 9 februari 2016. [1] Ook heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat er aanleiding bestaat om aan te nemen dat Marokko zijn verdragsverplichtingen ten aanzien van hem niet nakomt. Verder stelt verweerder dat eiser niet heeft aangetoond dat hij bij problemen de bescherming van de Marokkaanse autoriteiten niet kan inroepen. Dat eiser in Spanje is veroordeeld voor een strafbaar feit en bij terugkeer naar Marokko mogelijk opnieuw zal worden veroordeeld, is volgens verweerder slechts gebaseerd op vermoedens.
Gronden beroep
4. Eiser voert aan dat Marokko voor hem niet als veilig land van herkomst kan worden aangemerkt. Eiser is namelijk door de Spaanse rechter veroordeeld in verband met ‘poging tot dood’. Bij terugkeer naar Marokko zal eiser als Marokkaanse onderdaan nogmaals strafrechtelijk worden veroordeeld voor dit feit. Dit is volgens eiser in strijd met artikel 3 van het EVRM en artikel 3 van het Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke en onterende behandeling of bestraffing (Antifolterverdrag). Eiser meent dat dit niet is gebaseerd op vermoedens en aannames zoals verweerder stelt. Uit artikel 707 van het Marokkaanse Gerechtelijk Wetboek volgt immers dat elke Marokkaanse onderdaan die in het buitenland een misdrijf begaat en zich op Marokkaans grondgebied bevindt, ter plekke wordt vervolgd. Eiser verwijst in dit kader naar de zaak van [A] die zowel in België als in Marokko tweemaal is veroordeeld voor hetzelfde strafbare feit. [2] Eiser meent dan ook dat er sprake is van gegronde vrees voor vervolging in Marokko.
Oordeel van de rechtbank
5. De rechtbank stelt allereerst vast dat Marokko is aangewezen als veilig land van herkomst. Deze aanwijzing heeft verweerder gehandhaafd na een herbeoordelingsonderzoek op basis van algemene landeninformatie op 6 mei 2021. [3] Eiser heeft deze aanwijzing in algemene zin niet bestreden. Dit betekent dat een algemeen rechtsvermoeden bestaat dat vreemdelingen uit Marokko geen bescherming nodig hebben. Het is vervolgens aan eiser om aannemelijk te maken dat Marokko in zijn individuele geval toch niet veilig is. Hierbij geldt een hoge drempel. Dit laat overigens onverlet dat verweerder moet onderzoeken wat eiser aanvoert over zijn specifieke individuele omstandigheden en moet motiveren of dit er al dan niet toe leidt dat Marokko voor eiser niet veilig is. [4]
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht heeft geconcludeerd dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in Marokko te vrezen heeft voor vervolging en dat Marokko voor hem persoonlijk geen veilig land van herkomst is. Verweerder heeft zich op het standpunt mogen stellen dat er geen concrete aanknopingspunten zijn dat Marokko zijn verdragsverplichtingen niet zal nakomen ten aanzien van eiser. De stelling van eiser dat hij vreest bij terugkeer naar Marokko nogmaals voor hetzelfde feit te worden veroordeeld, is onvoldoende omdat hij dit niet feitelijk heeft onderbouwd. De verwijzing naar het krantenartikel van de zaak [A] maakt dit niet anders omdat die zaak ziet op een andere feitelijke situatie. In die zaak ging het namelijk om een dader die zijn straf in België niet had uitgezeten en was gevlucht naar Marokko. Zijn vonnis was nog niet onherroepelijk geworden en daarom kon deze persoon op grond van artikel 707 van het Marokkaans Gerechtelijk Wetboek worden vervolgd. Daarnaast heeft het slachtoffer in Marokko een klacht ingediend tegen de dader omdat hij zijn straf nog niet heeft uitgezeten. Eiser heeft niet onderbouwd dat deze situatie ook op hem van toepassing is. Hij heeft in Spanje acht jaar gevangen gezeten op grond van de strafrechtelijke veroordeling. Hij heeft niet gesteld dat het vonnis van de Spaanse rechter nog niet onherroepelijk is geworden. Gelet op de omstandigheid dat hij acht jaar gevangen heeft gezeten is dat ook niet aannemelijk. Ook doet zich hier de situatie niet voor dat er een klacht tegen eiser is ingediend in Marokko wegens het plegen van het strafbare feit in Spanje.
Conclusie
7. Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat Marokko voor hem geen veilig land van herkomst is.
8. Eiser komt niet in aanmerking voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
9. De aanvraag is terecht afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van mr.S. Sari, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Kamerstukken II 2015-2016, 19637, nr. 2123.
2.
3.Kamerstukken II 2020-2021, 19637, nr. 2726.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 14 september 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2474).