In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 april 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Marokkaanse nationaliteit, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De aanvraag werd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen als kennelijk ongegrond. Eiser heeft zijn aanvraag ingediend op basis van medische zorg die hij in Marokko niet zou kunnen krijgen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verklaringen van eiser over zijn medische situatie niet relevant zijn voor de beoordeling van zijn asielaanvraag, omdat deze geen raakvlakken hebben met het Vluchtelingenverdrag en er geen schending van artikel 3 van het EVRM is aangetoond.
De rechtbank heeft verder overwogen dat Marokko als veilig land van herkomst is aangemerkt en dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in zijn specifieke geval niet veilig is. Eiser heeft aangevoerd dat hij vreest voor vervolging in Marokko vanwege een eerdere veroordeling in Spanje, maar de rechtbank oordeelt dat hij niet voldoende bewijs heeft geleverd om deze vrees te onderbouwen. De rechtbank concludeert dat de Staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat er geen concrete aanknopingspunten zijn dat Marokko zijn verdragsverplichtingen niet zal nakomen ten aanzien van eiser.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de afwijzing van de asielaanvraag. Eiser komt niet in aanmerking voor toelating op grond van de Vreemdelingenwet 2000, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.