ECLI:NL:RBDHA:2022:11947

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 augustus 2022
Publicatiedatum
14 november 2022
Zaaknummer
NL22.6850 en NL22.6851
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de afwijzing van uitstel van vertrek op medische gronden met betrekking tot amputatie en de gevolgen daarvan

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 augustus 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een Ghanese man, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser had een aanvraag ingediend voor uitstel van vertrek op medische gronden, omdat hij lijdt aan verschillende ernstige gezondheidsproblemen, waaronder diabetes en een infectie aan zijn been. De aanvraag werd afgewezen door verweerder, die zich baseerde op een advies van het Bureau Medische Advisering (BMA), waarin werd gesteld dat eiser medisch gezien in staat was om te reizen en dat de benodigde medische zorg in Ghana beschikbaar was.

Eiser betwistte deze afwijzing en voerde aan dat de voorgestelde amputatie van zijn been geen redelijk alternatief was voor de noodzakelijke medische behandeling die hij in Nederland zou ontvangen. Hij stelde dat de amputatie zou leiden tot blijvende invaliditeit en een ernstige verslechtering van zijn gezondheid. De rechtbank oordeelde dat verweerder niet voldoende had gemotiveerd waarom de amputatie een adequate oplossing was en dat de gevolgen van de amputatie voor eiser niet waren meegenomen in de beoordeling. Dit leidde tot de conclusie dat het bestreden besluit in strijd was met de vergewisplicht en dat er sprake was van een motiveringsgebrek.

De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om binnen twaalf weken een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening gehouden moet worden met de specifieke omstandigheden van eiser. Tevens werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat de rechtbank op het beroep had beslist. Eiser werd in de proceskosten vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
Zaaknummers: NL22.6850 (beroep)
NL22.6851 (voorlopige voorziening)
[v nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser] ,

geboren op [geboortedatum] 1962, van Ghanese nationaliteit, eiser en verzoeker,
hierna te noemen: eiser
(gemachtigde: mr. N. Vreede),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A.H. Noordeloos).

Procesverloop

Bij besluit van 7 juni 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 afgewezen. Het daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 22 maart 2022 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
Op 19 april 2022 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiser ontvangen. Bij brief van dezelfde datum is verzocht een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt de uitzetting te verbieden totdat op het beroep is beslist. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 augustus 2022. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde. Ook was ter zitting aanwezig [naam] , tolk in de Engelse taal. De rechtbank/voorzieningenrechter (hierna: rechtbank) heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

Ten aanzien van het griffierecht
1. Eiser heeft een beroep gedaan op betalingsonmacht ten aanzien van de verplichting tot het betalen van griffierecht voor zowel het beroep als het verzoek om een voorlopige voorziening. Eiser heeft daartoe een verklaring omtrent inkomen en vermogen overgelegd. Gelet op deze verklaring is de rechtbank van oordeel dat het beroep op betalingsonmacht dient te worden gehonoreerd, zodat eiser in beide procedures vrijgesteld is van de verplichting tot het betalen van griffierecht.
Ten aanzien van het beroep
Achtergrond
2.1
Eiser is geboren op [geboortedatum] 1962 en heeft de Ghanese nationaliteit. Sinds 2007 heeft eiser verschillende periodes legaal in Nederland verbleven vanwege studie en werk. Zijn laatste verblijfsvergunning liep af op 10 oktober 2020. Eiser lijdt onder andere aan diabetes, een infectie aan zijn oog en een botontsteking in zijn been. Daarom heeft eiser op
25 november 2020 een aanvraag ingediend tot uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw. Het Bureau Medische Advisering (BMA) heeft vervolgens in opdracht van verweerder op 11 januari 2021 een adviesrapport uitgebracht.
2.2
Uit het BMA-advies volgt dat eiser een zweer/geïnfecteerde wond en een beenmerg ontsteking heeft aan zijn rechteronderbeen nadat hij in 2016 is geopereerd voor een breuk van het onderbeen. Er wordt gesproken van een los stukje dood bot en een pijpzweer. Ook is er sprake van een ontsteking van de rechterenkel. Omdat langdurige antibiotische behandeling door de huisarts niet tot genezing heeft geleid, staat er nu een operatieve ingreep gepland. De operatie heeft vanwege corona nog niet plaats kunnen vinden. Daarnaast heeft eiser suikerziekte, waarvoor hij tabletten en injecties krijgt. De diabetes wordt gecompliceerd door een aandoening aan het netvlies van beide ogen, een aantasting van de zenuwen en licht eiwitverlies in de urine als teken van een aantasting van de nieren. Er is nog geen sprake van een nierfunctieverlies. Tot slot blijkt uit het BMA-advies dat bij het uitblijven van de medische behandeling op korte termijn een medische noodsituatie wordt verwacht. Het BMA-advies concludeert dat de beschikbare behandeling in Ghana voldoende is om een medische noodsituatie op korte termijn te voorkomen.
Besluitvorming
3. Verweerder heeft in het primaire besluit, gehandhaafd in het bestreden besluit, de aanvraag om toepassing van artikel 64 van de Vw afgewezen, omdat uit het advies van het BMA volgt dat eiser medisch gezien in staat is om te reizen en de medische behandeling om een medische noodsituatie te voorkomen in Ghana aanwezig is. Eiser is er volgens verweerder niet in geslaagd om aannemelijk te maken dat de zorg voor hem niet feitelijk toegankelijk is in Ghana.
Standpunt eiser
4.1
Eiser stelt dat de medische noodzakelijke behandeling niet aanwezig is in Ghana omdat amputatie geen redelijk alternatief is voor de medische behandeling, een beenbehoudende operatie, die eiser in Nederland zal ondergaan. Een amputatie is iets wezenlijks anders dan een beenbehoudende operatie. Te meer omdat amputatie leidt tot datgene waar artikel 3 van het EVRM [1] zoals uitgelegd in het arrest Paposhvili [2] juist tegen beschermd, namelijk blijvende invaliditeit. Eiser is het niet eens met verweerder dat alleen sprake is van invaliditeit in de zin van een medische noodsituatie als sprake is van (vrijwel) volledig verlies van ADL-zelfstandigheid. Er bestaan diverse vormen van invaliditeit die kunnen leiden tot achteruitgang in iemands gezondheidssituatie. De amputatie van eisers been zal leiden tot een ernstige, snelle en onomkeerbare achteruitgang van zijn gezondheidssituatie en zal resulteren in lijden. Verweerder had moeten ingaan op de specifieke omstandigheden van eiser waaronder zijn leeftijd, zijn andere medische klachten en de gevolgen voor de gezondheid en het dagelijks functioneren zonder been door het ontstaan van afhankelijkheid van hulpmiddelen bij de beoordeling of door amputatie een ernstige achteruitgang in de gezondheidssituatie ontstaat en of dat leidt tot invaliditeit in de brede zin van het woord.
Beoordeling door de rechtbank
5.1
De rechtbank overweegt als volgt. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling), zoals de uitspraak van
13 oktober 2010 [3] , moet verweerder, als hij een BMA-advies aan zijn besluitvorming ten grondslag legt, zich op grond van artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ervan vergewissen dat dit naar wijze van totstandkoming zorgvuldig en naar inhoud inzichtelijk en concludent is. Als aan deze eisen is voldaan, mag verweerder bij de beoordeling van een aanvraag van een zodanig advies uitgaan, tenzij concrete aanknopingspunten aanwezig zijn voor twijfel aan de juistheid of volledigheid ervan.
5.2
In het BMA-Protocol 2021 staat dat de medisch adviseur en de bronnen van medische landeninformatie niet exact dezelfde behandeling hoeven uit te zoeken zoals die bijvoorbeeld in Nederland wordt gegeven. De medisch adviseur beoordeelt dan in het advies of de beschikbare/aanwezige (alternatieve) behandeling al dan niet voldoende is om een medische noodsituatie op de korte termijn te voorkomen. Uit het BMA-advies van 11 januari 2021 blijkt dat behandeling in de vorm van amputatie aanwezig is in Ghana. Indien nodig kan amputatie van het been van eiser een medische noodsituatie als gevolg van de infectie en botontsteking op korte termijn voorkomen.
5.3
De rechtbank stelt echter vast dat in het BMA-advies van 11 januari 2021 niet is terug te vinden wat de gevolgen zullen zijn voor eiser, nadat zijn been is geamputeerd en in hoeverre die situatie zou kunnen leiden tot een medische noodsituatie. Uit het bestreden besluit valt ook niet op te maken dat verweerder dit in zijn beoordeling heeft meegenomen. De enkele stelling op zitting dat verweerder er vanuit gaat dat dit wel is meegenomen in de beoordeling, is onvoldoende nu dit immers nergens is terug te vinden. Verweerder had, zoals eiser in zijn gronden stelt, moeten ingaan op de gevolgen van de amputatie mede gelet op de specifieke omstandigheden van eiser waaronder zijn leeftijd, zijn andere medische klachten en de gevolgen voor de gezondheid en het dagelijks functioneren zonder been door het ontstaan van afhankelijkheid van hulpmiddelen in Ghana. Daarnaast had verweerder moeten bekijken of deze gevolgen alsnog zouden leiden tot een medische noodsituatie. De rechtbank overweegt dat sprake is van een motiveringsgebrek en dat verweerder in strijd heeft gehandeld met zijn vergewisplicht.
6. Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit is genomen in strijd met artikelen 3:2 en 7:2 van de Awb. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding om de overige beroepsgronden te bespreken. Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. Hiervoor zal een nieuw BMA-advies nodig zijn, zodat dat de rechtbank daarvoor een termijn stelt van twaalf weken.
Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening
7. De gevraagde voorziening strekt ertoe de uitzetting te verbieden totdat is beslist op het beroep. In het onderhavige geval is er geen aanleiding tot het treffen van de gevraagde voorziening, gelet op het feit dat de rechtbank heden op het beroep heeft beslist.
Ten aanzien van het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.277,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,-, en een wegingsfactor 1). Indien aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandsverlener.

Beslissing

De rechtbank, in de zaak geregistreerd onder nummer NL22.6850:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen twaalf weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak.
De voorzieningenrechter, in de zaak geregistreerd onder nummer NL22.6851:
- wijst het verzoek af.
De rechtbank/voorzieningenrechter, in beide zaken:
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.277,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. Broek, rechter, in aanwezigheid van
mr.T. van Soldt, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Verdrag betreffende de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
2.Arrest van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens van 13 december 2016 inzake Paposhvili tegen België (zaaknummer 41738/10).