ECLI:NL:RBDHA:2022:11945

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 mei 2022
Publicatiedatum
14 november 2022
Zaaknummer
NL22.7378 en NL22.7380
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen maatregel van bewaring en aanvullend terugkeerbesluit in vreemdelingenrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 mei 2022 uitspraak gedaan in een vreemdelingenrechtelijke procedure. Eiser, vertegenwoordigd door mr. R.S. Sewdajal, heeft beroep ingesteld tegen de maatregel van bewaring en een aanvullend terugkeerbesluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. R.P.G. van Bel. De maatregel van bewaring was opgelegd op 6 april 2022, met als doel de identiteit en nationaliteit van eiser vast te stellen en gegevens te verkrijgen voor de beoordeling van een asielaanvraag. Eiser had eerder een terugkeerbesluit ontvangen op 6 november 2018, maar had hieraan geen gevolg gegeven.

Tijdens de zitting op 2 mei 2022 heeft eiser betoogd dat een lichter middel dan de maatregel van bewaring mogelijk was, aangezien hij bereid was om mee te werken met de autoriteiten. De rechtbank oordeelde echter dat het risico op onttrekking aan het toezicht op vreemdelingen te groot was, gezien de eerdere illegale inreis en het niet opvolgen van het terugkeerbesluit. De rechtbank verklaarde het beroep tegen het aanvullend terugkeerbesluit niet-ontvankelijk en het beroep tegen de maatregel van bewaring ongegrond. Tevens werd het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

De rechtbank concludeerde dat de zware gronden voor de maatregel van bewaring voldoende waren en dat er geen aanleiding was om een lichter middel op te leggen. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 6 mei 2022, en tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht
zaaknummers: NL22.7378 en NL22.7380
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen [eiser], eiser
V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. R.S. Sewdajal), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. R.P.G. van Bel).

Procesverloop

Bij besluit van 6 april 2022 heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Op die datum heeft verweerder aan eiser tevens een terugkeerbesluit uitgereikt dat geldt in aanvulling op het terugkeerbesluit van 6 november 2018.
Bij besluit van 7 april 2022 heeft verweerder de maatregel van bewaring van 6 april 2022 opgeheven. Direct aansluitend heeft verweerder eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, van de Vw opgelegd.
Eiser heeft tegen het aanvullende terugkeerbesluit van 6 april 2022 en tegen de maatregel van bewaring van 7 april 2022 beroep ingesteld. De beroepen zijn geregistreerd onder zaaknummer NL22.7380 respectievelijk NL22.7378. Het beroep tegen de maatregel van bewaring moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 mei 2022. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen H. Lotfi. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Over het beroep tegen het aanvullend terugkeerbesluit (NL22.7380)
1. De rechtbank stelt vast dat verweerder aan eiser bij besluit van 6 november 2018 een terugkeerbesluit heeft opgelegd. Dit besluit voldoet aan de vereisten van een terugkeerbesluit. Hoewel het niet expliciet was vermeld, was het voor eiser kenbaar dat het terugkeerbesluit gericht was op zijn terugkeer naar Algerije. In het besluit van 6 april 2022
heeft verweerder alsnog geëxpliciteerd dat eiser dient terug te keren naar Algerije. Het besluit van 6 april 2022 kan slechts beschouwd worden als een niet noodzakelijke aanvulling van het besluit van 6 november 2018.1 In zoverre is het besluit van 6 april 2022 geen besluit dat een nieuw rechtsgevolg tot stand brengt. Het beroep tegen dit besluit is daarom niet-ontvankelijk.
Over het beroep tegen de maatregel van bewaring (NL22.7378)
Bewaringsgronden
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op de vaststelling van de identiteit of nationaliteit van eiser en met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van een asielaanvraag. Verweerder heeft als zware gronden2 vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
en als lichte gronden3 vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
Tevens heeft verweerder in de maatregel van bewaring overwogen dat eiser (1°) in bewaring werd gehouden in het kader van een terugkeerprocedure uit hoofde van de Terugkeerrichtlijn, (2°) al de mogelijkheid van toegang tot de asielprocedure heeft gehad en (3°) op redelijke gronden kan worden aangenomen dat hij de aanvraag louter heeft ingediend om de uitvoering van het terugkeerbesluit uit te stellen of te verijdelen.
3. Eiser heeft de zware gronden onder 3a, 3c en 3d betwist. De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt.
4. Volgens vaste rechtspraak4 kan verweerder met betrekking tot de zware gronden volstaan met een toelichting waaruit de feitelijke juistheid van de gronden blijkt. Het is feitelijk juist dat eiser in 2018 op illegale wijze Nederland is ingereisd. Dat hij in Nederland asiel heeft willen aanvragen, maakt dit niet anders. Deze aanvraag is namelijk afgewezen en
1. Vergelijk in dit verband de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 27 oktober 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2369.
2 Artikel 5.1b, derde lid., van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
3 Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
4 Uitspraak van de ABRvS van 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:829.
dat maakt dat zijn inreis alsnog niet op de voorgeschreven wijze heeft plaatsgevonden. De rechtbank stelt verder vast dat eiser de feitelijke juistheid van de zware grond onder 3b niet heeft betwist. De twee zware gronden onder 3a en 3b zijn al voldoende om aan te nemen dat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht op vreemdelingen zal onttrekken. Deze gronden kunnen de maatregel van bewaring dus al dragen. Hetgeen eiser heeft aangevoerd over de zware gronden onder 3c en 3d behoeft daarom geen bespreking. De beroepsgrond slaagt dus niet.
Lichter middel
5. Eiser stelt dat met een lichter middel dan de inbewaringstelling had kunnen worden volstaan. Eiser voert aan dat hij inmiddels bereid is om mee te werken met de Nederlandse autoriteiten. Hij wijst er voorts op dat hij slechts voor een relatief klein misdrijf is veroordeeld. Volgens hem kan het risico op onttrekking worden ondervangen als verweerder hem een meldplicht oplegt.
6. De rechtbank oordeelt als volgt. Het risico op onttrekking volgt uit de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd. Daar komt bij dat eiser eerder geen gevolg heeft gegeven aan het terugkeerbesluit van 6 november 2018. Zijn verklaring over zijn gewijzigde houding biedt onvoldoende garantie dat zijn vertrek uit Nederland zal kunnen worden gerealiseerd als hem een lichter middel dan de maatregel van bewaring wordt opgelegd. Verweerder heeft daarom geen aanleiding hoeven zien om eiser een lichter middel op te leggen. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
7. Het beroep tegen het terugkeerbesluit van 6 april 2022 is niet-ontvankelijk. Het beroep tegen de maatregel van bewaring is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
in NL22.7380:
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
in NL22.7378:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Mulder, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
06 mei 2022

Documentcode: [nummer]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.