ECLI:NL:RBDHA:2022:11944

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 mei 2022
Publicatiedatum
14 november 2022
Zaaknummer
Nl22.7266
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen maatregel van bewaring in vreemdelingenrechtelijke zaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 mei 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van eiser, die op 13 april 2022 door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was opgelegd. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. H.C. van Asperen, heeft beroep ingesteld tegen deze maatregel, die was gebaseerd op artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

Tijdens de zitting op 2 mei 2022 heeft de rechtbank de argumenten van eiser gehoord, waaronder de stelling dat hij niet naar Italië wil worden overgedragen en dat de gronden voor de maatregel onvoldoende zijn om een risico op onttrekking aan het toezicht te rechtvaardigen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de zware grond onder 3a, die betrekking heeft op de wijze van binnenkomst in Nederland, feitelijk juist is en voldoende onderbouwd. Daarnaast heeft de rechtbank vastgesteld dat eiser geen vaste woon- of verblijfplaats heeft en dat hij afhankelijk is van leefgeld van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers, wat bijdraagt aan het risico van onttrekking aan het toezicht.

De rechtbank heeft ook de stelling van eiser dat de overdracht onvoldoende voortvarend is ter hand genomen, verworpen. De rechtbank concludeert dat de maatregel van bewaring binnen de wettelijke termijn van zes weken valt en dat de vertraging te wijten is aan de afhankelijkheid van de medewerking van de Italiaanse autoriteiten. De rechtbank heeft de beroepsgrond van eiser dat er met een lichter middel volstaan had kunnen worden, eveneens afgewezen, omdat de gronden voor de maatregel voldoende zijn om het risico van onttrekking te onderbouwen. De uitspraak is openbaar gemaakt op 6 mei 2022.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL22.7266
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. H.C. van Asperen), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. R.P.G. van Bel).

Procesverloop

Bij besluit van 13 april 2022 heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 mei 2022. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen H. Lotfi. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Bewaringsgronden
1. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft als zware gronden1 vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht
aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek; en als lichte gronden2 vermeld dat eiser:
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
1. Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
2 Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
2. Ten aanzien van de grond onder 3k geldt dat eiser heeft verklaard dat hij niet naar Italië wil worden overgedragen. Volgens eiser is deze enkele verklaring onvoldoende voor de veronderstelling van verweerder dat eiser niet zal meewerken aan zijn overdracht. Verder stelt eiser dat hij recht op opvang en verblijf heeft totdat hij wordt overgedragen en dat hij geen eigen inkomen hoeft te hebben. Om die redenen staven de gronden onder 4c en 4d niet het risico dat hij zich aan het toezicht op vreemdelingen zal onttrekken. Volgens eiser resteren dan nog slechts de gronden onder 3a en 4e. Deze gronden betwist hij niet, maar zij zijn op zichzelf beschouwd onvoldoende om daarop een risico op onttrekking te baseren. Volgens eiser kunnen de gronden onder 3a en 4e de maatregel van bewaring dus niet dragen.
3. De rechtbank is van oordeel dat de zware grond onder 3a feitelijk juist en voldoende toegelicht is. Deze feitelijke juistheid van deze grond is door eiser ook niet betwist. Verder is de rechtbank van oordeel dat verweerder afdoende heeft gemotiveerd dat de gronden onder 4c en 4d bijdragen aan het risico dat eiser zich aan het toezicht op vreemdelingen zal onttrekken. Eiser staat immers niet ingeschreven in de Basisregistratie Personen. Hierdoor kan niet gezegd worden dat hij een vaste woon -en verblijfplaats heeft. Verder krijgt hij leefgeld van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers. Dit kan niet gezien worden als voldoende middelen van bestaan. De grond onder 4e heeft eiser niet betwist.
4. De zware grond onder 3a en de lichte gronden onder 4c, 4d en 4e zijn, in hun onderlinge verband bezien, voldoende om aan te nemen dat er een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Deze gronden kunnen de maatregel van bewaring daarom al dragen. Om die reden behoeft hetgeen eiser heeft aangevoerd met betrekking tot de grond onder 3k geen bespreking. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Voortvarendheid
5. Eiser stelt dat verweerder zijn overdracht onvoldoende voortvarend ter hand heeft genomen. De voorgenomen overdracht is namelijk op 22 april 2022 geregeld, maar zal pas op 18 mei 2022 plaatsvinden.
6. De rechtbank volgt eiser hierin niet. De onderhavige maatregel van bewaring mag maximaal zes weken duren. Eiser is op 13 april 2022 in bewaring gesteld en zijn overdracht zal nu (na een mislukte poging op 20 april 2022) plaatsvinden op 18 mei 2022. Dat is nog binnen de uiterste termijn van de bewaring. Dat dit niet eerder plaatsvindt, laat zich waarschijnlijk verklaren door het feit dat verweerder voor de overdracht afhankelijk is van de medewerking van de Italiaanse autoriteiten. De beroepsgrond faalt.
Lichter middel
7. Eiser stelt dat verweerder onvoldoende, want te algemeen geformuleerd, heeft onderbouwd waarom niet met een lichter middel is volstaan.
8. Ook hierin volgt de rechtbank eiser niet. Uit de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd, volgt het risico dat eiser zich aan het toezicht op
vreemdelingen zal onttrekken. Voorts heeft verweerder op pagina 6 van de maatregel van bewaring uitgebreid gemotiveerd op grond van welke omstandigheden hij geen aanleiding ziet om te volstaan met een lichter middel dan de maatregel van bewaring. Eiser heeft onvoldoende concreet aangevoerd waarom deze motivering te algemeen en daardoor onhoudbaar zou zijn. De beroepsgrond faalt.
Conclusie
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Mulder, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
06 mei 2022

Documentcode: [nummer]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.