ECLI:NL:RBDHA:2022:11943

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 mei 2022
Publicatiedatum
14 november 2022
Zaaknummer
NL22.7264
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een vreemdeling in het kader van de Dublinverordening en de rechtmatigheid van de maatregel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 mei 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een vreemdeling. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. H.C. van Asperen, had beroep ingesteld tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij aan hem de maatregel van bewaring was opgelegd op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser stelde dat de maatregel onrechtmatig was, omdat hij niet meewerkte aan zijn overdracht in het kader van de Dublinverordening. Eiser had eerder geweigerd om mee te werken aan een covidtest, wat leidde tot het opheffen van eerdere maatregelen van bewaring. De rechtbank oordeelde echter dat er voldoende gronden waren voor de maatregel van bewaring, aangezien er een concreet aanknopingspunt bestond voor een overdracht aan Duitsland en er een significant risico was dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. De rechtbank verwierp de stelling van eiser dat een lichter middel had moeten worden opgelegd, en concludeerde dat de maatregel van bewaring rechtmatig was. Het beroep werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL22.7264
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. H.C. van Asperen), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. R.P.G. van Bel).

Procesverloop

Bij besluit van 13 april 2022 heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 mei 2022. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen H.C. de Man. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

De grondslag van de maatregel van bewaring
1. Eiser stelt dat het besluit van 13 april 2022 van aanvang af onrechtmatig is. Een maatregel van bewaring mag volgens eiser alleen op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vw worden opgelegd met het oog op zijn overdracht in het kader van de Dublinverordening. Uit het dossier blijkt duidelijk dat eiser niet meewerkt aan zijn overdracht. Twee eerdere maatregelen van bewaring zijn opgeheven nadat eiser had geweigerd om mee te werken aan de voor overdracht vereiste covidtest. Ook nu weigert eiser weer zijn medewerking hieraan, zodat ook dit keer de overdracht geen doorgang zal vinden. De maatregel zal niet leiden tot zijn overdracht aan Duitsland en is daarom onrechtmatig, aldus eiser.
2. De rechtbank volgt eiser hierin niet. Een vreemdeling kan op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vw, in bewaring worden gesteld, als er een concreet aanknopingspunt bestaat dat hij op grond van de Dublinverordening aan een andere lidstaat van de Europese
Unie zal kunnen worden overgedragen.1 In dit geval is zo’n aanknopingspunt aanwezig. De Duitse autoriteiten hebben namelijk op 18 februari 2021 een claimverzoek van verweerder geaccepteerd. De overdrachtstermijn bedraagt achttien maanden. Eiser is verplicht om mee te werken aan zijn overdracht. In de omstandigheid dat eerdere pogingen om eiser over te dragen aan Duitsland niet zijn gelukt door de weigerachtige houding van eiser en dat hij heeft verklaard ook nu zijn medewerking aan zijn overdracht te weigeren, ligt geen aanleiding om de huidige maatregel van bewaring onrechtmatig te achten. Verweerder heeft onverkort de bevoegdheid om te trachten de overdracht van eiser te bewerkstelligen vóór het verstrijken van de overdrachtstermijn. Verweerder mag eiser daartoe in bewaring stellen.
Niet uitgesloten kan worden dat eiser dan alsnog besluit om zijn medewerking te verlenen. De beroepsgrond faalt.
Bewaringsgronden
3. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft als zware gronden 2vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft
verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat; 3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
en als lichte gronden3 vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die
niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid; 4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
4. De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd niet heeft betwist.
Lichter middel
5. Eiser stelt dat verweerder had moeten volstaan met het opleggen van een lichter middel dan de maatregel van bewaring. De maatregel is niet opportuun en daarbij heeft eiser de laatste tijd aangetoond dat hij zich niet aan het toezicht op vreemdelingen onttrekt.
6. In wat eiser aanvoert, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder had moeten volstaan met een lichter middel. Het risico op onttrekking volgt uit
1. Artikel 5.1a, vijfde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
2 Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
3 Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd. Verder heeft eiser twee keer eerder zijn overdracht gefrustreerd, heeft hij geen actie ondernomen om zelfstandig te vertrekken en heeft hij ook nu aangegeven dat hij geen medewerking aan zijn overdracht zal verlenen. Dit maakt dat er geen garantie is dat overdracht van eiser bewerkstelligd zal worden indien verweerder zou volstaan met het opleggen van een lichter middel dan de maatregel van bewaring. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Mulder, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
06 mei 2022

Documentcode: [nummer]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.