ECLI:NL:RBDHA:2022:11941

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 mei 2022
Publicatiedatum
14 november 2022
Zaaknummer
Nl22.7019
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bewaring en schadevergoeding in vreemdelingenrechtelijke zaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 mei 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van eiser, die door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was opgelegd. Eiser had beroep ingesteld tegen het besluit van 16 april 2022, waarbij hem de maatregel van bewaring was opgelegd op grond van artikel 59b van de Vreemdelingenwet 2000. Tijdens de zitting is eiser bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. S. Cetinkaya-Ahmad, en was er een tolk aanwezig. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gronden voor de bewaring door eiser niet zijn betwist, maar dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom niet met een lichter middel kon worden volstaan. Eiser heeft aangegeven dat hij lijdt aan medische en psychische klachten, die niet in de overwegingen van verweerder zijn meegenomen. De rechtbank oordeelt dat het bestreden besluit lijdt aan een motiveringsgebrek, waardoor de maatregel van bewaring onrechtmatig is. De rechtbank beveelt de onmiddellijke opheffing van de maatregel en kent eiser een schadevergoeding toe van € 1.790,- voor de onrechtmatige vrijheidsontneming, alsook een proceskostenvergoeding van € 1.518,00 aan de rechtsbijstandverlener. De uitspraak is openbaar gemaakt op 2 mei 2022.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL22.7019
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. S. Cetinkaya-Ahmad), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. R.P.G. van Bel).

Procesverloop

Bij besluit van 16 april 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 mei 2022. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen N. Rexhepi. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Bewaringsgronden
1. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van een asielaanvraag. Verweerder heeft als zware gronden1 vermeld dat eiser: 3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
1. Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
en als lichte gronden2 vermeld dat eiser:
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
2. De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd niet heeft betwist.
Lichter middel
3. Eiser stelt dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom niet met een lichter middel kon worden volstaan. Eiser heeft in het gehoor voor inbewaringstelling van
16 april 2022 verklaard dat hij wordt achtervolgt. Hierdoor ervaart hij stress en voelt hij zich onzeker. Het lijkt alsof eiser aan achtervolgingsangst lijdt. Daarnaast blijkt uit de aanbiedingsbrief van 28 april 2022 dat een gehoor in het kader van de opvolgende asielaanvraag van eiser is onderbroken, omdat er medisch onderzoek plaats moest vinden. Dit is ook weer een aanwijzing dat eiser medische/psychische klachten heeft. Deze klachten heeft verweerder niet meegenomen in diens motivering van het lichter middel.
4. De rechtbank volgt eiser in deze beroepsgrond. In het gehoor voorafgaande aan de inbewaringstelling van 16 april 2022 heeft eiser verklaard over zijn medisch/psychische toestand. Verweerder heeft deze verklaringen van eiser vermeld in het bestreden besluit. Deze enkele vermelding is evenwel onvoldoende om aan de hand daarvan vast te stellen dat verweerder de medisch/psychische toestand van eiser heeft meegewogen. Het had op de weg van verweerder gelegen om te motiveren waarom deze toestand er niet toe heeft geleid dat ten aanzien van eiser volstaan kon worden met een minder dwingende maatregel dan de bewaring. Dit heeft verweerder niet gedaan en in zoverre lijdt het bestreden besluit aan een motiveringsgebrek.
5. De beroepsgrond slaagt dus. Dit leidt tot het oordeel dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is vanaf de datum van oplegging daarvan. De rechtbank beveelt de onmiddellijke opheffing van de maatregel van bewaring.
6. De rechtbank acht gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor zeventien dagen onrechtmatige (tenuitvoerlegging van de) vrijheidsontnemende maatregel. De schadevergoeding bedraagt € 1.790,-. Dit bedrag is opgebouwd uit drie dagen verblijf in een politiecel à € 130,- en veertien dagen verblijf in een detentiecentrum à € 100,-.
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van
€ 759,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.
2 Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • beveelt de opheffing van de vrijheidsontnemende maatregel met ingang van 2 mei 2022;
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 1.790,-, te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Mulder, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
02 mei 2022

Documentcode: [nummer]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.