In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 mei 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van eiser, die door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was opgelegd. Eiser had beroep ingesteld tegen het besluit van 16 april 2022, waarbij hem de maatregel van bewaring was opgelegd op grond van artikel 59b van de Vreemdelingenwet 2000. Tijdens de zitting is eiser bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. S. Cetinkaya-Ahmad, en was er een tolk aanwezig. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gronden voor de bewaring door eiser niet zijn betwist, maar dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom niet met een lichter middel kon worden volstaan. Eiser heeft aangegeven dat hij lijdt aan medische en psychische klachten, die niet in de overwegingen van verweerder zijn meegenomen. De rechtbank oordeelt dat het bestreden besluit lijdt aan een motiveringsgebrek, waardoor de maatregel van bewaring onrechtmatig is. De rechtbank beveelt de onmiddellijke opheffing van de maatregel en kent eiser een schadevergoeding toe van € 1.790,- voor de onrechtmatige vrijheidsontneming, alsook een proceskostenvergoeding van € 1.518,00 aan de rechtsbijstandverlener. De uitspraak is openbaar gemaakt op 2 mei 2022.