ECLI:NL:RBDHA:2022:11903

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 april 2022
Publicatiedatum
11 november 2022
Zaaknummer
NL22.5458 en NL22.5459 rectificatie
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rectificatie van terugkeerbesluit en inreisverbod met betrekking tot Kosovaarse eiser met minderjarige kinderen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 april 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een Kosovaarse eiser en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. D. Schaap, had beroep ingesteld tegen een terugkeerbesluit en een inreisverbod die op 29 maart 2022 door de verweerder waren opgelegd. De rechtbank oordeelde dat de verweerder niet adequaat had doorgevraagd naar de situatie van de eiser, die twee minderjarige Nederlandse kinderen heeft. Dit gebrek aan zorgvuldigheid leidde tot de conclusie dat het terugkeerbesluit en het inreisverbod onrechtmatig waren. De rechtbank vernietigde beide besluiten en kende de eiser een schadevergoeding toe van € 1.160,- voor de onrechtmatige vrijheidsontneming gedurende 11 dagen. Daarnaast werden de proceskosten van de eiser, ter hoogte van € 1.518,-, vergoed door de Staat der Nederlanden. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 19 april 2022.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.5458
en NL22.5459RECTIFICATIE pagina 1
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen [eiser], eiser
V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. D. Schaap), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: S. Faddach).

Procesverloop

Bij besluit van 29 maart 2022 (bestreden besluit 1) heeft verweerder aan eiser een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd. Verweerder heeft op diezelfde dag aan eiser de maatregel van bewaring (bestreden besluit 2) op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld. Het beroep tegen bestreden besluit 2 moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 8 april 2022 de maatregel van bewaring opgeheven.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 april 2022. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Kosovaarse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1980.
Over bestreden besluit 1
2. Eiser voert aan dat hij in het gehoor voor het opleggen van het terugkeerbesluit en inreisverbod van 29 maart 2022 meerdere malen heeft gezegd dat hij twee minderjarige Nederlandse kinderen heeft. Verweerder had door moeten vragen naar aanleiding van deze verklaringen, maar dat heeft verweerder niet gedaan. Hier zijn door de Afdeling
bestuursrechtspraak van de Raad van State meerdere uitspraken over gedaan.1 Doordat verweerder niet heeft doorgevraagd, zijn het terugkeerbesluit en inreisverbod onrechtmatig genomen.
3. De rechtbank oordeelt als volgt. Uit het proces-verbaal van gehoor voor het opleggen van het terugkeerbesluit en inreisverbod van 29 maart 2022 blijkt onder meer het volgende:
“(…)V: Is de aan u verstrekte informatie duidelijk en wilt u hier eventueel nog iets op zeggen?
A: Ja het is duidelijk maar ik heb hier 2 dochters van 2 en 3 jaar. V: Waar zijn je reis en of identiteitsdocumenten?
(…)
V: Wat vindt u ervan dat u moet terugkeren naar Kosovo of Albanië?
A: Ik vind dat onterecht, mijn kinderen zijn hier. Jullie moeten het regelen.
V: Heeft u zakelijk belangen in Nederland of Europa? (…)”
Hieruit blijkt dat eiser meerdere malen over zijn kinderen heeft verklaard in dit gehoor, maar dat hierop niet is gereageerd of doorgevraagd door verweerder. Zo had bijvoorbeeld aan eiser moeten worden gevraagd of hij de zorg draagt voor zijn kinderen. Als verweerder dat had gedaan, had hij op basis van de dan verkregen informatie kunnen beoordelen of er voldoende concrete aanknopingspunten bestonden voor het mogelijke bestaan van een afgeleid verblijfsrecht en had verweerder kunnen bepalen of daar nader onderzoek naar gedaan zou moeten worden. Dit heeft verweerder nagelaten, waardoor het terugkeerbesluit niet zorgvuldig is voorbereid (artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht). De beroepsgrond slaagt.
4. Het beroep tegen het terugkeerbesluit is hierdoor gegrond en dit besluit komt voor vernietiging in aanmerking. De overige beroepsgronden behoeven daarom geen bespreking meer.
Over bestreden besluit 2
5. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
6. Het beroep tegen het terugkeerbesluit is gegrond, daarom slaagt ook het beroep tegen de maatregel van bewaring van 29 maart 2022. Er moet namelijk een terugkeerbesluit ten grondslag liggen aan een maatregel van bewaring die op grond van artikel 59, aanhef en onder a, van de Vw is opgelegd. Nu het beroep tegen het terugkeerbesluit slaagt, kan dit besluit geen grondslag meer vormen voor de maatregel van bewaring. De maatregel van bewaring is daarom vanaf het moment van opleggen daarvan onrechtmatig. Wat eiser heeft
1. Bijvoorbeeld de uitspraak van 8 september 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1997.
aangevoerd tegen de maatregel van bewaring behoeft daarom geen bespreking meer.
Over de beroepen
7. Het beroep tegen bestreden besluit 1 is gegrond en de rechtbank vernietigt dat besluit. Het beroep tegen bestreden besluit 2 is gegrond en de maatregel van bewaring is vanaf het moment van opleggen daarvan onrechtmatig.
8. De rechtbank acht gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 11 dagen onrechtmatige (tenuitvoerlegging van de) vrijheidsontnemende maatregel van 2 x
€ 130,- (verblijf politiecel) en 9 x € 100,- (verblijf detentiecentrum) = € 1.160,-.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van
€ 759,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen gegrond;
  • vernietigt bestreden besluit 1;
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 1.160,-, te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.G. Nicholson, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Mulder, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
19 april 2022

Documentcode: [nummer]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak voor zover die over bestreden besluit 2 gaat, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.
Tegen deze uitspraak voor zover die over bestreden besluit 1 gaat, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.