ECLI:NL:RBDHA:2022:11901

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 april 2022
Publicatiedatum
11 november 2022
Zaaknummer
NL22.5457
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van bewaring en terugkeer naar Nigeria in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 april 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een Nigeriaanse eiser. De eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij hem op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000 de maatregel van bewaring was opgelegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring was gebaseerd op een terugkeerbesluit van 27 augustus 2021, waarin de asielaanvraag van de eiser als ongegrond was afgewezen. De eiser betwistte de rechtmatigheid van de bewaring, onder andere omdat het terugkeerbesluit niet expliciet het land van terugkeer noemde en omdat het redelijk vermoeden van illegaal verblijf niet controleerbaar was.

Tijdens de zitting op 11 april 2022 heeft de rechtbank de argumenten van de eiser en de verweerder gehoord. De rechtbank oordeelde dat de maatregel van bewaring niet onrechtmatig was, ondanks de gebreken in het voortraject. De rechtbank concludeerde dat de belangen van de verweerder bij voortzetting van de inbewaringstelling zwaarder wogen dan de belangen van de eiser bij opheffing van de maatregel. De rechtbank heeft ook overwogen dat de eiser niet voldoende had meegewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit, en dat er voldoende gronden waren om te oordelen dat er een risico bestond dat de eiser zich aan het toezicht zou onttrekken.

De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Wel heeft de rechtbank de verweerder veroordeeld in de proceskosten van de eiser tot een bedrag van € 1.518,-. De uitspraak is openbaar gemaakt op 14 april 2022, en tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL22.5457
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. D. Schaap), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: S. Faddach).

Procesverloop

Bij besluit van 29 maart 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 april 2022. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen P. Berry. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Nigeriaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1985.
Terugkeerbesluit
2. Eiser stelt dat de maatregel van bewaring is gebaseerd op het terugkeerbesluit van 27 augustus 2021, maar in dit terugkeerbesluit is het land van terugkeer niet genoemd. De maatregel van bewaring kan daarom niet op dit terugkeerbesluit worden gebaseerd en is om die reden onrechtmatig.
3. De rechtbank oordeelt als volgt. Bij besluit van 27 augustus 2021 is eisers asielaanvraag afgewezen als ongegrond. Dit besluit geldt tevens als terugkeerbesluit. Het besluit van 27 augustus 2021 ligt vandaag op zichzelf niet ter toetsing voor, maar de maatregel van bewaring is hier wel op gebaseerd. De rechtbank moet daarom wel bepalen of de maatregel van bewaring hierop gebaseerd kan worden. Dat in het besluit onder het kopje
‘Rechtsgevolgen van deze beschikking’ Nigeria niet expliciet is genoemd als land van terugkeer, maakt in dit geval niet dat de maatregel van bewaring niet op dit besluit mag worden gebaseerd. Uit de motivering van het besluit volgt namelijk duidelijk dat eiser moet terugkeren naar Nigeria. Ten eerste heeft eiser in zijn asielprocedure zelf gesteld dat hij de Nigeriaanse nationaliteit heeft. Verder blijkt uit het besluit onder meer dat eiser aan zijn asielverzoek ten grondslag heeft gelegd dat hij problemen heeft gehad met het Ogboni genootschap en dat hij ter onderbouwing van zijn asielverzoek heeft verwezen naar het rapport
Nigeria: Ogboni society, including structure, rituals, ceremonies, and current status; membership and the consequences of refusing to join or trying to leave; relationship with police and judicial authorities (2017-April 2019)van IRB. Ook wordt in het besluit verwezen naar Benin City en eisers verblijf in die stad. Gelet op deze onderdelen van het besluit, in hun onderlinge verband en samenhang bezien, moet het geacht worden duidelijk te zijn voor eiser dat hij moet terugkeren naar Nigeria. De maatregel van bewaring mocht daarom gebaseerd worden op het besluit van 27 augustus 2021.1 Daarnaast is tijdens het gehoor voor inbewaringstelling ook gezegd dat eiser moet terugkeren naar Nigeria en blijkt uit het proces-verbaal van gehoor dat eiser toen heeft verklaard dat hij de redenen waarom hij is vertrokken uit Nigeria “allemaal aan de IND [heeft] verteld”. Ook hieruit blijkt dat het voor eiser duidelijk moet zijn (geweest) dat hij terug moet keren naar dat land. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Redelijk vermoeden van illegaal verblijf
4. Eiser voert aan dat niet duidelijk is waarop het redelijk vermoeden van illegaal verblijf is gebaseerd. In het proces-verbaal van staandehouding van 29 maart 2022 staat alleen dat het redelijk vermoeden is gebaseerd op de infoset van de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V), maar deze infoset zit niet in het dossier. Hierdoor is het redelijk vermoeden van illegaal verblijf niet controleerbaar.
5. De rechtbank oordeelt als volgt. In het proces-verbaal van staandehouding van 29 maart 2022 staat dat eiser op grond van artikel 50, eerste lid, van de Vw is staande gehouden en dat dit is gebaseerd op de infoset inbewaringstelling van de DT&V. De infoset bevindt zich niet onder de gedingstukken. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat het niet gebruikelijk is dat de infoset bij het dossier wordt gevoegd. Dat mag zo zijn, maar uit het proces-verbaal van staandehouding op zichzelf is niet af te leiden waarop het redelijk vermoeden van illegaal verblijf is gestoeld. De rechtbank is van oordeel dat eiser terecht heeft aangevoerd dat hierdoor niet kan worden nagegaan of er een redelijk vermoeden van illegaal verblijf bestond. Met eiser is de rechtbank van oordeel dat dit een gebrek in het voortraject oplevert. Dit betekent dat er een belangenafweging moet worden gemaakt. Dergelijke gebreken die kleven aan de inbewaringstelling maken de daarop aansluitende bewaring namelijk alleen onrechtmatig, als de met de bewaring gediende belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen. Van een dergelijke onevenwichtigheid is in dit geval naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. Eiser heeft namelijk de gronden die ten grondslag liggen aan de maatregel van bewaring niet betwist, met uitzondering van – zo begrijpt de rechtbank – de zware grond 3d. Maar ook als zou moeten worden geoordeeld dat de zware grond 3d ten onrechte aan eiser is tegengeworpen, is er voldoende aanleiding om te oordelen dat er een risico bestaat dat eiser zich zal onttrekken aan het toezicht. De rechtbank verwijst in dit verband verder naar
1. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 2 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1155 (r.o. 7.1).
overweging 6 en volgende. Daarnaast heeft eiser tijdens het gehoor voor inbewaringstelling gezegd dat hij niet terug kan keren naar Nigeria. Om die reden weegt het belang van verweerder bij voortzetting van de inbewaringstelling zwaarder dan het belang van eiser bij de opheffing van de inbewaringstelling. De beroepsgrond slaagt niet.
Bewaringsgronden
6. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft als zware gronden2 vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer; en als lichte gronden3 vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
7. De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag liggen niet heeft betwist, met uitzondering van de zware grond 3d. Ook indien zou moeten worden geoordeeld dat deze grond ten onrechte aan eiser is tegengeworpen, zijn er echter voldoende gronden aanwezig en is het risico op onttrekking voldoende gemotiveerd om de maatregel van bewaring te kunnen dragen.
Presentatie
8. Eiser voert verder aan dat het niet controleerbaar is of hij wel is uitgenodigd voor de presentatie die gepland stond op 16 december 2021. Over deze presentatie zijn namelijk geen stukken te vinden in het dossier. Het kan daarom volgens eiser niet worden volgehouden dat hij niet meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit. Daarnaast is ook niet duidelijk hoe het nu staat met de presentatie bij de Nigeriaanse autoriteiten.
9. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder eiser op de hoogte gesteld van de presentatie. Verweerder heeft een datum en ophaaltijdstip aan eiser doorgegeven voor de presentatie van 16 december 2021, maar eiser is niet komen opdagen bij deze presentatie. Verder is eiser op 8 april 2022 alsnog gepresenteerd. Deze beroepsgrond slaagt niet.
2 Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
3 Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
Kennelijke fout
10. Eiser stelt verder dat in de maatregel van bewaring staat dat hij een vreemdeling is in de zin van artikel 1, aanhef en onder m, van de Vw, maar dit artikel bestaat niet. Naar het oordeel van de rechtbank is hier sprake van een kennelijke fout. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
11. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
12. Het geconstateerde gebrek in het voortraject geeft de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1). Omdat eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.G. Nicholson, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Mulder, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
14 april 2022

Documentcode: [nummer]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.