ECLI:NL:RBDHA:2022:11893

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 april 2022
Publicatiedatum
11 november 2022
Zaaknummer
NL22.3505
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing opvolgende asielaanvraag op basis van eerdere afwijzing en arrest LH

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 april 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Gambiaanse nationaliteit, een opvolgende aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft ingediend. De aanvraag werd niet-ontvankelijk verklaard door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat er geen nieuwe elementen of bevindingen waren die relevant waren voor de beoordeling. Eiser had eerder een aanvraag ingediend die was afgewezen op basis van een niet-geloofwaardig relaas. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 8 april 2022, waarbij eiser werd bijgestaan door een gemachtigde en een tolk aanwezig was. Eiser voerde aan dat er nieuwe elementen waren, met name een opsporingsbevel van de Gambiaanse politie en een arrest van het Hof van Justitie (arrest LH) dat relevant zou zijn voor zijn aanvraag. De rechtbank oordeelde dat het opsporingsbevel al eerder was beoordeeld in de vorige asielprocedure en dat er geen nieuwe feiten waren die de kans op internationale bescherming aanzienlijk vergrootten. De rechtbank concludeerde dat de aanvraag terecht niet-ontvankelijk was verklaard en het beroep ongegrond was. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 15 april 2022.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL22.3505
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. C.T.W. van Dijk), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. H.J. Metselaar).

Procesverloop

In het besluit van 23 februari 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure niet-ontvankelijk verklaard.1
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, samen met de zaak NL22.3506, op 8 april 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. D. van Elp, als waarnemer van zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen de heer E. Koné. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Feiten en voorgeschiedenis
1. Eiser stelt dat hij de Gambiaanse nationaliteit heeft en dat hij is geboren op [geboortedatum] 1977.
2. Eiser heeft eerder een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Aan die aanvraag heeft hij, kortgezegd, ten grondslag gelegd dat hij lid was van de politieke partij [politieke partij] , werkzaamheden verrichtte voor die partij en naar aanleiding daarvan problemen heeft ondervonden in Gambia. Verweerder heeft deze aanvraag bij besluit van 17 april 2020 afgewezen, omdat het relaas van eiser niet geloofwaardig werd geacht. Dit besluit staat in rechte vast.
1. Op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
3. Op 17 februari 2021 heeft eiser opnieuw een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend, omdat sprake zou zijn van nieuwe elementen of bevindingen. Eiser heeft ter onderbouwing van zijn aanvraag een nieuw document overgelegd, te weten en opsporingsbevel van de Gambiaanse politie (het opsporingsbevel). Verweerder heeft deze opvolgende aanvraag in het besluit 8 april 2021 niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiser geen relevante nieuwe feiten en/of omstandigheden heeft ingebracht. Het beroep daartegen is in de uitspraak2 van 11 mei 2021 van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, ongegrond verklaard. Het besluit van 8 april 2021 staat dan ook in rechte vast.3
De huidige asielaanvraag
4. Op 16 augustus 2021 heeft eiser een tweede opvolgende asielaanvraag ingediend. Deze aanvraag ligt ten grondslag aan het bestreden besluit. Ter onderbouwing van deze aanvraag heeft eiser een beroep gedaan op het arrest van 10 juni 2021 van het Hof van Justitie (HvJ EU) in de zaak LH tegen Nederland4 (arrest LH).
Het bestreden besluit
5. Volgens verweerder is sprake van een opvolgende aanvraag waaraan geen nieuwe elementen of bevindingen ten grondslag zijn gelegd of waarin geen nieuwe elementen of bevindingen aan de orde zijn gekomen die relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de aanvraag. Verweerder legt hieraan ten grondslag dat authenticiteit van het opsporingsbevel al is beoordeeld in de vorige procedure van eiser en het oordeel daarover staat in rechte vast.
Standpunt van eiser
6. Eiser voert aan dat verweerder zijn opvolgende aanvraag ten onrechte niet- ontvankelijk heeft verklaard nu sprake is van een nieuw element. Het nieuwe element in de zaak van eiser is het arrest LH. Het arrest dateert namelijk van na de afronding van de vorige asielprocedure van eiser. De handelwijze van verweerder in de vorige procedure is in strijd met het arrest LH, omdat verweerder in die procedure het opsporingsbevel niet heeft beoordeeld op dezelfde wijze als verweerder dit zou beoordelen bij een eerste asielaanvraag.
Beoordeling door de rechtbank
7. Uit het arrest LH volgt dat artikel 40, tweede lid, van de Procedurerichtlijn5 eraan in de weg staat dat verweerder een nieuw document, dat ter onderbouwing van een volgend asielverzoek is overgelegd, automatisch als nieuw element of nieuwe bevinding verwerpt op de enkele grond dat de authenticiteit van dat document niet kan worden vastgesteld.
8. De ABRvS heeft in haar uitspraak van 26 januari 20226 uitleg gegeven over de betekenis van het arrest LH voor de manier waarop verweerder uitleg geeft aan artikel 30a,
2 NL21.5743.
3 Bij uitspraak van 8 juni 2021 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) de uitspraak van de rechtbank van 11 mei 2021 bevestigd.
4 Arrest van 10 juni 2021, ECLI:EU:C:2021:478.
5 Richtlijn 2013/32/EU.
eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw en de Afdelingsjurisprudentie hierover. Daarin is, voor zover hier van belang, het volgende overwogen.
9. De beoordeling of bij opvolgende aanvragen sprake is van een nieuw element bestaat uit twee stappen. De eerste stap is het beoordelen van de ontvankelijkheid van de aanvraag. Deze stap bestaat uit twee fasen. In de eerste fase wordt onderzocht of er nieuwe elementen of bevindingen zijn die door de vreemdeling zijn voorgelegd in verband met de behandeling van de vraag of hij in aanmerking kan komen voor internationale bescherming. Elementen of bevindingen zijn nieuw wanneer die niet zijn onderzocht in het kader van het op de vorige asielaanvraag genomen besluit en waarop dat besluit niet kon worden gebaseerd. In de tweede fase wordt onderzocht of de nieuwe elementen en bevindingen de kans aanzienlijk groter maken dat de vreemdeling in aanmerking komt voor internationale bescherming. Pas als aan beide afzonderlijke vereisten is voldaan, moet verweerder overgaan tot stap twee, die inhoudt dat hij de opvolgende asielaanvraag inhoudelijk beoordeelt.
10. De rechtbank benadrukt - zoals hiervoor overwogen onder 3. - dat het besluit van 8 april 2021 als gevolg van de uitspraak van 11 mei 2021 in rechte vast staat. Verder stelt de rechtbank vast dat het arrest LH moet worden toegepast bij de beoordeling van de onderhavige asielaanvraag van eiser. Het gaat hier namelijk om een opvolgende asielaanvraag. Ten tijde van de vorige asielaanvraag van eiser was het arrest LH nog gewezen, en in die zin is het arrest ‘nieuw’. Dit laatste heeft verweerder ter zitting ook erkend. Dit betekent dat verweerder moet beoordelen of eiser in de onderhavige procedure een nieuw document ter onderbouwing van zijn asielaanvraag heeft overgelegd, wat in zijn vorige procedure nog niet is betrokken (stap 1, fase 1).
11. Verweerder stelt zich terecht op het standpunt dat dit niet het geval is. Het opsporingsbevel heeft eiser namelijk al overgelegd in zijn vorige asielprocedure. Daarnaast heeft verweerder, los van de vraag of het opsporingsbevel authentiek is, hierover een inhoudelijk standpunt ingenomen in de vorige procedure. Dit standpunt staat vermeld in rechtsoverweging 7.2 van de uitspraak van de rechtbank van 11 mei 2021 zoals hiervoor weergegeven onder 3.
12. Uit het voorgaande volgt dat het opsporingsbevel al inhoudelijk is beoordeeld in het kader van eisers vorige asielaanvraag. Nu niet is voldaan aan stap 1, fase 1 van het stappenplan dat volgt uit het arrest LH, hoeft verweerder niet te beoordelen of eiser in deze zaak een aanzienlijk grotere kans heeft op internationale bescherming (stap 1, fase 2).
Conclusie
13. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat in het geval van eiser, alleen al omdat het opsporingsbevel in de vorige procedure inhoudelijk is beoordeeld, geen sprake is van nieuwe elementen of bevindingen. Eiser krijgt geen gelijk. De aanvraag is terecht niet-ontvankelijk verklaard.
14. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Vranken, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
15 april 2022

Documentcode: [nummer]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.