ECLI:NL:RBDHA:2022:11887
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Terugvordering en beëindiging van de Werkloosheidswet-uitkering
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 26 augustus 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (Uwv) over de terugvordering en beëindiging van een Werkloosheidswet (WW) uitkering. Eiser ontving een WW-uitkering over de maand november 2020, maar deze werd door de Uwv volledig teruggevorderd op basis van een primair besluit van 5 januari 2021. Eiser had drie banen en na het niet verlengen van zijn contract bij een van deze banen, werd hem per 9 november 2020 een WW-uitkering toegekend. De Uwv stelde echter vast dat de inkomsten die door de werkgever aan de Belastingdienst waren doorgegeven, hoger waren dan de door eiser opgegeven inkomsten, wat leidde tot de terugvordering van de uitkering van € 2.475,33.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de terugvordering en de beëindiging van de WW-uitkering, maar de Uwv verklaarde het bezwaar tegen de terugvordering ongegrond. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank. Tijdens de zitting op 10 augustus 2022 heeft eiser zijn standpunt toegelicht, waarbij hij aanvoerde dat de terugvordering onterecht was en dat hij recht had op terugbetaling van het bedrag. De rechtbank heeft overwogen dat de Uwv bevoegd was om de onverschuldigd betaalde uitkering terug te vorderen en dat er geen dringende redenen waren om van de terugvordering af te zien.
De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en de Uwv opgedragen om de griffiekosten aan eiser te vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen. Eiser heeft de mogelijkheid om binnen zes weken na verzending van de uitspraak beroep aan te tekenen bij de Centrale Raad van Beroep als hij het niet eens is met de uitspraak.