ECLI:NL:RBDHA:2022:11883
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Weigering uitkering op basis van Werkloosheidswet wegens verblijf in het buitenland
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 augustus 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. C. Steijgerwalt, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), vertegenwoordigd door C. Schravesande. Eiser had een WW-uitkering aangevraagd na beëindiging van zijn arbeidsovereenkomst bij HEAD Aerospace. Het primaire besluit van 18 december 2020 weigerde de uitkering per 1 oktober 2020, omdat eiser verwijtbaar werkloos zou zijn. Eiser maakte bezwaar, maar het bestreden besluit van 29 april 2021 verklaarde dit bezwaar ongegrond.
Tijdens de zitting op 10 augustus 2022 was eiser afwezig, maar verweerder was vertegenwoordigd. De rechtbank overwoog dat eiser sinds februari 2020 in China verbleef en dat hij niet beschikbaar was voor de Nederlandse arbeidsmarkt, zoals vereist door artikel 19, eerste lid, aanhef en onder e, van de WW. Eiser stelde dat zijn verblijf in China te wijten was aan corona en dat dit niet aan hem kon worden tegengeworpen. De rechtbank oordeelde echter dat de wet geen ruimte biedt voor individuele omstandigheden en dat eiser niet had aangetoond dat hij niet naar Nederland kon reizen.
De rechtbank concludeerde dat verweerder terecht had vastgesteld dat eiser geen recht had op een WW-uitkering op basis van de wet. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en een afschrift werd verzonden aan de betrokken partijen.