ECLI:NL:RBDHA:2022:11883

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 augustus 2022
Publicatiedatum
10 november 2022
Zaaknummer
21/3835
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering uitkering op basis van Werkloosheidswet wegens verblijf in het buitenland

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 augustus 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. C. Steijgerwalt, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), vertegenwoordigd door C. Schravesande. Eiser had een WW-uitkering aangevraagd na beëindiging van zijn arbeidsovereenkomst bij HEAD Aerospace. Het primaire besluit van 18 december 2020 weigerde de uitkering per 1 oktober 2020, omdat eiser verwijtbaar werkloos zou zijn. Eiser maakte bezwaar, maar het bestreden besluit van 29 april 2021 verklaarde dit bezwaar ongegrond.

Tijdens de zitting op 10 augustus 2022 was eiser afwezig, maar verweerder was vertegenwoordigd. De rechtbank overwoog dat eiser sinds februari 2020 in China verbleef en dat hij niet beschikbaar was voor de Nederlandse arbeidsmarkt, zoals vereist door artikel 19, eerste lid, aanhef en onder e, van de WW. Eiser stelde dat zijn verblijf in China te wijten was aan corona en dat dit niet aan hem kon worden tegengeworpen. De rechtbank oordeelde echter dat de wet geen ruimte biedt voor individuele omstandigheden en dat eiser niet had aangetoond dat hij niet naar Nederland kon reizen.

De rechtbank concludeerde dat verweerder terecht had vastgesteld dat eiser geen recht had op een WW-uitkering op basis van de wet. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en een afschrift werd verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/3835 WW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 augustus 2022 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

gemachtigde: mr. C. Steijgerwalt,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)verweerder
gemachtigde: C. Schravesande.

Procesverloop

Bij besluit van 18 december 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder geweigerd om per 1 oktober 2020 een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) aan eiser te betalen.
Bij besluit van 29 april 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 10 augustus 2022 op zitting behandeld. Eiser is, met bericht van afwezigheid, niet in persoon, noch bij gemachtigde verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser was laatstelijk werkzaam bij HEAD Aerospace (ex-werkgever). Nadat de arbeidsovereenkomst van eiser werd beëindigd, heeft eiser op 30 november 2020 een WW-uitkering aangevraagd.
2. Verweerder heeft zich in het primaire besluit op het standpunt gesteld dat eiser per 1 oktober 2020 wel recht heeft op een WW-uitkering, maar dat deze niet wordt uitgekeerd omdat eiser verwijtbaar werkloos is. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
3. In het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd onder wijziging van de motivering. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser per 1 oktober 2020 niet in aanmerking komt voor een WW-uitkering omdat eiser vanaf 1 oktober 2020 niet in Nederland verbleef en daardoor niet beschikbaar was voor arbeid.
4. Eiser kan zich niet met het bestreden besluit verenigen en voert hiertegen aan dat geen sprake is van verwijtbare werkloosheid. Daarbij geldt dat eiser in China moest verblijven ten gevolge van corona, zodat hem dit verblijf niet kan worden tegengeworpen nu sprake was van overmacht, aldus eiser.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
5.1.
De werknemer die buiten Nederland woont of verblijft houdt, anders dan wegens vakantie, heeft op grond van artikel 19, eerste lid, aanhef en onder e, van de WW geen recht op uitkering. Deze uitsluitingsgrond houdt verband met het feit dat een werknemer die in het buitenland verblijf houdt niet beschikbaar is voor de Nederlandse arbeidsmarkt en dus niet aan de voorwaarden voor het recht op uitkering voldoet.
5.2.
Om te beoordelen of voornoemde uitsluitingsgrond op eiser van toepassing is zijn de feitelijke omstandigheden van het geval beslissend. Eiser heeft tijdens de hoorzitting in de bezwaarfase gemeld dat hij vanaf februari 2020 het hele jaar in China is verbleven. In beroep heeft eiser zich op het standpunt gesteld dat dit overmacht is en niet aan eiser kan worden tegengeworpen. Nu eiser erkent dat hij in China verbleef, neemt de rechtbank als gegeven aan dat sprake was van verblijf in het buitenland anders dan wegens vakantie zoals bedoeld in artikel 19, eerste lid, aanhef en onder e, van de WW. De rechtbank merkt daarbij op dat eiser volgens zijn arbeidsovereenkomst inwoner van Beijing is.
5.3.
Artikel 19, eerste lid, aanhef en onder e, van de WW is een dwingendrechtelijke bepaling die geen ruimte biedt om bij de toepassing ervan rekening te houden met de individuele omstandigheden en de redenen waarom eiser buiten Nederland heeft verbleven. In lijn met het door verweerder gestelde verwijst de rechtbank naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 17 juni 2021 (ECLI:NLCRVB:2021:1512).
5.4.
Dit neemt niet weg dat, indien sprake is van bijzondere omstandigheden die niet zijn verdisconteerd in de afweging van de wetgever, dit aanleiding kan geven tot een andere uitkomst dan waartoe strikte toepassing van de wet leidt. Dit is het geval indien niet verdisconteerde omstandigheden die strikte toepassing zozeer in strijd doen zijn met algemene rechtsbeginselen of (ander) ongeschreven recht dat die toepassing achterwege moet blijven. Deze bijzondere omstandigheden kunnen slechts bij hoge uitzondering worden aangenomen.
5.5.
De stelling van eiser dat hij in China moest blijven ten gevolgen van corona, vormt niet zonder meer een bijzondere omstandigheid die moet leiden tot het buiten toepassing laten van de dwingendrechtelijke bepaling als hier aan de orde. Immers, niet gebleken, althans niet geconcretiseerd is, dat eiser vanuit China niet naar Nederland heeft kunnen reizen. Dat van algemene bekendheid is dat in China de overheid zeer strikte maatregelen neemt met het oog op de corona en dat daarbij de bewegingsvrijheid van bewoners wordt beperkt, is daarvoor niet voldoende.
5.6.
Het voorgaande betekent dat verweerder terecht heeft geconcludeerd dat eiser op grond van artikel 19, eerste lid, aanhef en onder e, van de WW geen recht had op een WW-uitkering.
6. De rechtbank komt gelet op het bovenstaande niet toe aan een oordeel over verwijtbare werkloosheid, welk standpunt verweerder ook overigens niet aan het bestreden besluit ten grondslag heeft gelegd.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.G. Meeder, rechter, in aanwezigheid van mr. E.A.C. van Poelgeest, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 12 augustus 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.