ECLI:NL:RBDHA:2022:11879

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 augustus 2022
Publicatiedatum
10 november 2022
Zaaknummer
21/3823
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de beslissing van het UWV over de dagloonberekening en IKB-regeling

Op 10 augustus 2022 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen eiseres, die een WIA-uitkering aanvroeg, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de hoogte van haar dagloon, dat door het Uwv was vastgesteld op € 183,26. Eiseres was van mening dat het IKB (Individueel Keuze Budget) dat zij had ontvangen bij haar voormalige werkgever, ook meegenomen moest worden in de dagloonberekening. De rechtbank heeft vastgesteld dat het Uwv in zijn besluit van 10 mei 2021 terecht het bezwaar van eiseres ongegrond heeft verklaard. De rechtbank oordeelde dat het IKB, dat na het refertejaar was uitbetaald, niet meegenomen kon worden in de berekening van het dagloon, omdat dit in strijd zou zijn met de geldende regelgeving. De rechtbank heeft de argumenten van eiseres, waaronder dat het IKB gelijkgesteld kan worden aan vakantietoeslag en eindejaarsuitkering, verworpen. De rechtbank concludeerde dat er geen grond was voor een andere dagloonvaststelling en dat de wetgever geen hardheidsclausule had opgenomen die in dit geval van toepassing zou zijn. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/3823 WIA

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 augustus 2022 in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
gemachtigde: M.A. Brouwer.

Procesverloop

Bij besluit van 2 februari 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres met ingang van 29 maart 2021 een uitkering op grond van de Wet Werk en inkomen naar Arbeidsvermogen (WIA) toegekend.
Bij besluit van 10 mei 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 10 augustus 2022 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen met haar partner H.J. Jansen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1.Eiseres was laatstelijk werkzaam als accountmanager. Op 1 april 2019 is eiseres ziek uit dienst gegaan. In het primaire besluit is aan eiseres een WIA-uitkering toegekend met een dagloon vastgesteld op € 183,26. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
2. Verweerder stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat het dagloon van eiseres juist is berekend. De ex-werkgever van eiseres is in 2019 overgestapt naar een IKB-regeling. Bij een IKB-budget is geen sprake meer van opgebouwde en uitbetaalde vakantietoeslag en eindejaarsuitkering, maar van een opgebouwd IKB-budget.
Deze opbouw wordt niet in de polis opgenomen. Er zijn namelijk geen kolommen voor en de opbouw en uitbetaling van een IKB-budget vindt, in tegenstelling tot bij vakantietoeslag en eindejaarsuitkering, niet op vaste momenten plaats. Daarnaast zijn de opgebouwde en uitbetaalde bedragen ook niet noodzakelijkerwijs aan elkaar gelijk. Er wordt bij een IKB-budget daarom uitgegaan van het daadwerkelijk uitbetaalde SV-loon. Nu in januari, februari en maart 2019 geen bedragen aan opgebouwd vakantiegeld en eindejaarsuitkering vermeld zijn, is verweerder in het primaire besluit uitgegaan van € 0,- in die maanden.
3. Eiseres kan zich niet met het bestreden besluit verenigen en voert aan dat kolommen toegevoegd kunnen worden aan de polis. Daarnaast voert eiseres aan dat de IKB in dit geval de vakantietoeslag en eindejaarsuitkering is, maar dat het slechts anders heet. Eiseres stelt dat het IKB tot het SV-loon hoort wanneer het als vakantiegeld of eindejaarsuitkering wordt uitbetaald en dat dit is gebeurd nu het IKB aan het einde dienstverband aan eiseres is uitbetaald.
3.1.
Ter zitting heeft eiseres er voorts op gewezen dat zij van haar werkgever, danwel van de heer Brons van het UWV, heeft begrepen dat het UWV het IKB wel degelijk betrekt bij de bepaling van het SV-loon. De bestreden beslissing is in dat opzicht een daad van willekeur.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
Juridisch kader
Ingevolge artikel 4, eerste lid, van het Dagloonbesluit wordt voor de toepassing van dit hoofdstuk de werknemer geacht zijn loon te hebben genoten in het aangiftetijdvak waarover de werkgever van dat loon opgave heeft gedaan.
4.1.
Niet in geschil is dat verweerder een correct refertejaar heeft toegepast, lopende van
1 april 2018 tot en met 31 maart 2019.
4.2.
Naar het oordeel van het rechtbank brengt dit refertejaar met zich dat het gedeelte van het IKB dat ziet op de vakantietoeslag en de eindejaarsuitkering en dat is uitbetaald in mei 2019, niet wordt meegenomen in de dagloonberekening, nu deze maand buiten het refertejaar ligt. Daarmee is een juiste toepassing gegeven aan artikel 4, eerste lid, van het Dagloonbesluit.
4.3.
Dat de werking van artikel 4, eerste lid, van het Dagloonbesluit in dit geval ongunstige gevolgen voor eiseres heeft, biedt niet de mogelijkheid om ten aanzien van haar een ander dagloon vast te stellen. Het Dagloonbesluit biedt geen mogelijkheid in de vorm van een hardheidsclausule of een uitzonderingsbepaling om in geval van een onevenredige uitwerking van de gestelde regels af te wijken.
4.4.
Dat de wetgever bij AMVB [1] deze gevolgen heeft getracht te voorkomen, biedt eiseres geen soelaas nu de maatregel geldt per 1 januari 2022, zonder enige terugwerkende kracht. De rechtbank ziet geen grond om het ontbreken van terugwerkende kracht als ‘administratieve fout’ te kwalificeren. Dat eiseres zich niet met de keuze van de wetgever kan verenigen maakt dat niet anders.
4.5.
De rechtbank overweegt voorts dat haar niet gebleken is van willekeur. Weliswaar heeft eiseres gesteld dat zij heeft begrepen dat het UWV het IKB in andere gevallen wel degelijk betrekt bij de vaststelling van het SV-loon, maar niet is gebleken dat het daarbij gaat om vergelijkbare gevallen, in het bijzonder gevallen waarbij het IKB is uitbetaald nà het refertejaar.
5. Het voorgaande betekent dat verweerder terecht de IKB niet heeft meegenomen in de dagloonberekening.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan op 10 augustus 2022 door mr. C.G. Meeder, rechter, in aanwezigheid van mr. E.A.C. van Poelgeest, griffier.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Staatscourant 12 maart 2021, 2021,12020