ECLI:NL:RBDHA:2022:11878

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 juli 2022
Publicatiedatum
10 november 2022
Zaaknummer
20/3004
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor huisvesting arbeidsmigranten op bedrijventerrein De Lier

In deze zaak gaat het om een omgevingsvergunning die door het college van burgemeester en wethouders van Westland is verleend aan een derde-partij voor het huisvesten van arbeidsmigranten in een kantoorpand op een bedrijventerrein. De eisers, die naast het perceel wonen en hun bedrijven hebben, zijn het niet eens met deze vergunning en hebben beroep ingesteld. De rechtbank heeft op 8 juli 2022 de zaak behandeld. De rechtbank oordeelt dat het bestreden besluit onvoldoende waarborgt dat het gebruik van het perceel beperkt blijft tot shortstay/logies van arbeidsmigranten. De rechtbank voegt een voorschrift toe aan de omgevingsvergunning dat de maximaal aaneengesloten verblijfsduur van de bewoners vier maanden bedraagt. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit, maar laat de rechtsgevolgen voor het overige in stand. De rechtbank oordeelt verder dat de geluidsoverlast van de bedrijven van eisers niet zodanig is dat dit in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. De rechtbank concludeert dat de eisers recht hebben op vergoeding van griffierecht en proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/3004

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 juli 2022 in de zaak tussen

[eisers] B.V. e.a., uit [vestigingsplaats 1], eisers

(gemachtigde: mr. J. Geelhoed),
en

het college van burgemeester en wethouders van Westland, verweerder

(gemachtigde: mr. J.C. Meijer).

Als derde-partij neemt aan het geding deel [derde-partij] B.V. te [vestigingsplaats 2]

(gemachtigde: A. Neervoort en J. Wildschut).

Procesverloop

Bij besluit van 7 juni 2019 (het primaire besluit I) heeft verweerder aan derde-partij een omgevingsvergunning verleend voor het planologisch strijdig gebruik van het kantoorpand op het perceel [adres] [nummer 1] te [plaats] (hierna: het perceel) voor de huisvesting van ten hoogste 16 arbeidsmigranten voor de duur van tien jaar.
Bij besluit van 2 augustus 2019 (het primaire besluit II) heeft verweerder aan derde-partij een omgevingsvergunning verleend voor het intern wijzigen van het kantoorpand op het perceel.
Bij besluit van 9 april 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eisers tegen het primaire besluit I ongegrond en tegen het primaire besluit II niet-ontvankelijk verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben aanvullende stukken ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 21 juni 2022 op zitting behandeld. Namens eisers zijn verschenen J.J.E. Boekestijn en M.J.M. Bouwhuis, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Derde-partij heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigden.

Overwegingen

Inleiding
1. Eisers wonen en hebben hun bedrijven naast het perceel op het bedrijventerrein De Lier. Derde-partij wil voor een periode van tien jaar in het kantoor (het gebouw) op het perceel arbeidsmigranten huisvesten. Zij heeft hiervoor bij verweerder aanvragen tot het verlenen van omgevingsvergunningen voor de activiteiten ‘bouwen’ en ‘het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan’ ingediend.
De besluiten
2. Verweerder heeft in de primaire besluiten de omgevingsvergunningen verleend. Het huisvesten van arbeidsmigranten is op grond van het bestemmingsplan “Bedrijventerrein De Lier” niet toegestaan. Voor het planologisch strijdig gebruik heeft verweerder daarom toepassing gegeven aan artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) gelezen in verbinding met artikel 4, aanhef en onder 11, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor). In het bestreden besluit heeft verweerder de primaire besluiten gehandhaafd. Volgens verweerder is het huisvesten van de arbeidsmigranten op het perceel in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot de effecten voor de bedrijven van eisers wordt benadrukt dat er geen sprake is van wonen, maar van shortstay verblijf/logies.
Het beroep
3. Eisers zijn het niet eens met het bestreden besluit en voeren hiertegen het volgende aan. De omgevingsvergunning voor de activiteit ‘het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan’ is verleend in strijd met de Verordening Ruimte 2014 (Verordening). Verder bevat de verleende omgevingsvergunning geen waarborg dat het gebruik tot shortstay/logies beperkt blijft. Eisers voeren verder aan dat sprake is van strijd met een goede ruimtelijke ordening vanwege geluidsaspecten. Eisers stellen enerzijds dat hun bedrijven worden belemmerd in hun bedrijfsvoering omdat zij minder geluid kunnen produceren als het perceel wordt gebruikt voor de huisvesting van arbeidsmigranten. Eisers verwachten anderzijds dat zij in hun woningen overlast zullen hebben van geluid afkomstig van de arbeidsmigranten. Verweerder heeft ook niet gezien dat het gebouw niet voldoet aan bouwkundige- en brandveiligheidseisen en heeft ook niet gekeken naar de gevolgen voor externe veiligheid en de bodem. Tot slot voeren eisers aan dat sprake is van strijd met het gelijkheidsbeginsel.
Het oordeel van de rechtbank
4. De rechtbank komt tot de conclusie dat het bestreden besluit onvoldoende waarborgt dat het perceel wordt gebruikt voor shortstay/logies van arbeidsmigranten. Hiervoor zal de rechtbank zelf in de zaak voorzien door een voorschrift aan de omgevingsvergunning te verbinden. Verder heeft verweerder in het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd dat geen sprake zal zijn van het belemmeren van de bedrijven van eisers. Verweerder heeft dit in zijn verweerschrift wel deugdelijk gemotiveerd, zodat de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in zoverre in stand zal laten. De rechtbank ligt in het vervolg van de uitspraak haar oordeel over de verschillende beroepsgronden toe.
Verordening
5. Eisers hebben aangevoerd dat de omgevingsvergunning in strijd is met de Verordening. Eisers betogen dat het volgens de Verordening niet mogelijk is om een andere functie op het bedrijventerrein toe te laten nu daarmee de hoogst mogelijke milieucategorie van omliggende bedrijven beperkt kan worden.
5.1.
Verweerder stelt daarentegen dat niet aan de Verordening hoeft te worden getoetst, omdat sprake is van een uitzondering die is opgenomen in bijlage 1, onder 4, van de Verordening. De omgevingsvergunning voorziet immers in tijdelijk nieuwe woningen binnen bestaand stads- en dorpsgezicht.
5.2
De rechtbank stelt met partijen vast dat de Verordening in beginsel van toepassing is op de aanvraag om het verlenen van de omgevingsvergunning. Het is echter in geschil of sprake is van een uitzonderingsgeval als bedoeld in bijlage 1, onder 4, van de Verordening, waarin staat dat de Verordening niet van toepassing is als met artikel 4, aanhef en onder 11, van bijlage II van het Bor tijdelijke nieuwe woningen binnen bestaand stads- en dorpsgebied worden gerealiseerd.
5.3.
De rechtbank stelt vast dat in de Verordening geen definitie van ‘woning’ is vastgelegd. Ook anderszins ontbreken in de Verordening aanwijzingen die duidelijkheid bieden over de betekenis van de term. Om die reden zal de rechtbank aansluiting zoeken bij de betekenis die aan de term ‘woning’ in het normale spraakgebruik wordt gegeven. De rechtbank kijkt daarvoor mede naar de definitie in het Van Dale Groot Woordenboek van de Nederlandse Taal. Woning wordt daarin gedefinieerd als ‘huis, verblijf’. Deze definities sluiten aan bij het normale spraakgebruik.
5.4.
Naar het oordeel van de rechtbank kan er bij de realisering van de tijdelijke woningen voor arbeidsmigranten gesproken worden van een huis of verblijf. Dat de woningen zullen worden gebruikt voor shortstay/logies van arbeidsmigranten leidt niet tot een ander oordeel. De rechtbank overweegt het bij de definitie van het begrip ‘woning’ in de Verordening conform het normale spraakgebruik gaat het bouwkundige object en niet om het gebruik dat daarvan zal worden gemaakt.
5.5.
De rechtbank overweegt verder dat de woningen zijn gelegen in bestaand stads- en dorpsgezicht. In de Verordening wordt voor de definitie van dit begrip verwezen naar de definitie van bestaand stedelijk gebied in artikel 1.1.1, eerste lid, onderdeel h, van het Besluit ruimtelijke ordening, zijnde ‘een bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.’ Naar het oordeel van de rechtbank ligt het perceel binnen een bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van bedrijvigheid en wonen, nu het is omringd door verschillende bedrijven, (bedrijfs)woningen en wegen.
5.6.
Dit betekent dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat omgevingsvergunning voorziet in tijdelijke nieuwe woningen binnen bestaand stads- en dorpsgebied, zodat is voldaan aan de uitzondering van de Verordening. Verweerder stelt zich daarom terecht op te standpunt dat niet aan de Verordening hoefde te worden getoetst.
Shortstay/logies
6. Eisers hebben verder aangevoerd dat er geen waarborg is dat het gebruik tot shortstay/logies beperkt blijft nu er een gebruik voor reguliere bewoning is aangevraagd en vergund. De toezegging van derde-partij dat de gemiddelde aaneengesloten verblijfsduur van de arbeidsmigranten circa 4 maanden bedraagt is onvoldoende, want die toezegging is volgens eisers niet afdwingbaar.
6.1.
In het bestreden besluit is een verklaring van de vergunninghouder opgenomen waarin staat dat de gemiddelde aaneengesloten verblijfsduur van de bewoners circa 4 maanden bedraagt.
6.2.
De rechtbank overweegt dat verweerder zich terecht op het standpunt stelt dat bij een tijdelijk verblijf van de arbeidsmigranten van maximaal 4 maanden geen sprake is van een woonfunctie, maar van shortstay verblijf/logies. Dit is echter niet als een voorschrift aan de omgevingsvergunning verbonden. De verklaring van derde-partij die in de motivering van het bestreden besluit is opgenomen, acht de rechtbank onvoldoende om in rechte te kunnen afdwingen dat het gebruik beperkt blijft tot tijdelijke huisvesting van maximaal 4 maanden. Ter zitting heeft derde-partij desgevraagd laten weten akkoord te zijn dat de rechtbank op dit punt zelf voorziet door een voorschrift aan de omgevingsvergunning toe te voegen. De rechtbank zal derhalve het bestreden besluit op dit punt vernietigen en zelf in de zaak voorzien door een vergunningsvoorschrift toe te voegen dat luidt ‘de maximaal aaneengesloten verblijfsduur van de bewoners bedraagt 4 maanden’.
Geluid
7. Eisers hebben verder aangevoerd dat verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat de op het bedrijventerrein gevestigde bedrijven niet door de omgevingsvergunning in hun bedrijfsvoering worden belemmerd vanwege het geluid dat hun bedrijven produceren op het gebouw. Verweerder heeft bovendien ten onrechte geen rekening gehouden met bestaande, planologisch-toegestane plannen om het bedrijf en de bedrijfsvoering van Poeder Coat Westland uit te breiden. Eisers vrezen andersom ook zelf geluidsoverlast te ondervinden in hun woningen door de arbeidsmigranten.
7.1.
Verweerder heeft onderzoek laten verrichten naar de geluidsbelasting op het gebouw vanwege de omliggend bedrijven. De uitkomsten van dit onderzoek staan in het akoestisch rapport van 21 november 2019 dat is opgesteld door Aqua-Terra Nova. In dit rapport is geconcludeerd dat de geluidsbelasting vanwege Poeder Coat Westland ter plaatse van het gebouw voldoet aan de richtwaarden voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau behorende bij het gebiedstype ‘gemengd gebied’. Ook wordt voldaan aan het voorschrift uit het Activiteitenbesluit voor een inrichting gelegen op een bedrijventerrein. De geluidsbelasting vanwege Poeder Coat Westland voldoet zonder maatregelen ter plaatse van het gebouw niet aan de richtwaarden voor de maximale geluidsniveaus (LAmax) uit de publicatie “Bedrijven en milieuzonering” behorende bij het gebiedstype ‘gemengd gebied’. De geluidsbelasting vanwege Poeder Coat Westland voldoet ook niet aan de voorschriften voor het maximale geluidsniveau (LAmax) uit het Activiteitenbesluit in de avondperiode en in de nachtperiode. De norm in de avondperiode (19:00-23:00) in het Activiteitenbesluit wordt met 1 dB(A) overschreden, veroorzaakt door twee aan- en afrijdende personen- of bestelwagens. De norm in de nachtperiode (23:00-7:00) wordt met 6 dB(A) overschreden, veroorzaakt door 4 aanrijdende personenwagens in de nachtperiode (arriverend personeel tussen circa 6:30 en 7:00 op werkdagen). In het akoestisch rapport staat verder dat vanuit Poeder Coat Westland plannen bestaan om het bedrijfspand uit te breiden in noordoostelijke richting. De inschatting is dat de gevolgen hiervan voor de akoestische situatie niet significant zullen zijn. Er komen geen nieuwe geluidsbronnen bij en er is ook geen noemenswaardige toename te verwachten van de voertuigbewegingen. De activiteiten die in de huidige situatie op het buitenterrein plaatsvinden en in het rekenmodel zijn ingevoerd, zullen in de toekomstige situatie na de uitbreiding ook nog plaatsvinden. Ook hier vallen geen noemenswaardige toename of nieuwe geluidsbronnen te verwachten, aldus het akoestisch rapport.
7.2.
Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat uit het akoestisch rapport volgt dat de geluidsbelasting voor de arbeidsmigranten in het gebouw van een aanvaardbaar niveau is, met een uitzondering van de van de maximale geluidniveaus (LAmax) ten gevolge van het dichtslaan van autoportieren bij Poeder Coat Westland. Gezien de geringe en kortdurende overschrijding, de hoge kosten voor een geluidsscherm en de tijdelijke situatie wordt gekozen voor verruimend maatwerkvoorschrift. Hierbij zal aan Poeder Coat Westland een maatwerkvoorschrift worden opgelegd, waarin ruimere piekgeluiden in de betreffende periode worden toegestaan en de bedrijfsvoering dus niet wordt beperkt.
7.2.1.
Verweerder stelt zich in het verweerschrift op het standpunt dat uit de onderzoeken blijkt dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening. In de onderzoeken is uitgegaan van een woonfunctie terwijl het vergunde gebruik een shortstay/logies-functie betreft. Dit maakt dat er geen sprake is van een geluidgevoelig gebouw waarop de geluidsvoorschriften uit het Activiteitenbesluit van toepassing zijn. Om deze reden is een maatwerkvoorschrift ook niet noodzakelijk. Daarnaast is er wel degelijk rekening gehouden met de uitbreidingsplanning van Poeder Coat Westland voor zover bekend op het moment van besluitvorming.
7.3.
De rechtbank stelt vast dat verweerder in het verweerschrift is teruggekomen van de motivering die in het bestreden besluit is gegeven. Er is derhalve sprake van een motiveringsgebrek en de rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen. De rechtbank zal hierna beoordelen of de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand kunnen blijven.
7.3.1.
Verweerder betoogt terecht dat een gebouw voor shortstay/logies geen geluidsgevoelig object volgens het Activiteitenbesluit en de Wet Geluidhinder is. De rechtbank overweegt in dit verband dat geen sprake is van een ‘woning’ in de zin van de Wet Geluidhinder. Anders dan bij de uitleg van het begrip ‘woning’ in de Verordening in overweging 5.4 gaat het hierbij niet om het bouwkundig object, maar om het gebruik dat daarvan wordt gemaakt. Volgens de definitie in artikel 1 van de Wet Geluidhinder is een woning immers een gebouw of gedeelte van een gebouw waar bewoning is toegestaan. De rechtbank overweegt dat ‘bewoning’ een zekere mate van duurzaamheid vereist, die afwezig is bij het toegestane gebruik van het gebouw ten behoeve van shortstay/logies van maximaal 4 maanden. Verweerder stelt zich daarom terecht op het standpunt dat de geluidnormen uit het Activiteitenbesluit niet van toepassing zijn. De bedrijven van eisers worden derhalve niet belemmerd in hun bedrijfsvoering als gevolg van de overschrijdingen van de maximale geluidsniveaus (LAmax) in het Activiteitenbesluit.
7.3.2.
De rechtbank overweegt dat de omstandigheid dat het Activiteitenbesluit en de Wet Geluidhinder niet van toepassing zijn onverlet laat dat wat betreft het aspect ‘geluid’ wel moet worden voldaan aan het vereiste van de goede ruimtelijke ordening. De rechtbank overweegt in dat verband dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de geluidbelasting van de bedrijven van eisers op het gebouw niet zodanig hoog is dat aan dit vereiste niet wordt voldaan. Verweerder heeft zich in dit verband in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de arbeidsmigranten tijdens de dagperiode aan het werk zijn en daarom niet in het gebouw aanwezig zullen zijn, zodat dan geen sprake is van geluidhinder door de bedrijven van eisers. Voor de avond- en nachtperiode volgt uit het akoestisch rapport dat alleen de piekgeluiden veroorzaakt door het dichtslaan van autoportieren zorgt voor overschrijding van de geluidsnormen. In de huidige bedrijfssituatie doet dit zich in de avondperiode 4 keer voor en in de nachtperiode ook 4 keer. De rechtbank overweegt dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat dit mede gezien de gemende omgeving van het perceel niet zodanige geluidhinder veroorzaakt dat geen sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
7.3.3.
Voor zover eisers betogen dat verweerder geen rekening heeft gehouden met de uitbreidingsplannen, gaat de rechtbank hier niet mee in. Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat er wel degelijk rekening is gehouden met de uitbreidingsplannen die door eisers zijn toegelicht ter zitting. Deze zullen volgens het akoestisch rapport naar verwachting niet leiden tot meer geluidsoverlast. Daarnaast hebben eisers ter zitting toegelicht dat er ook uitbreidingsplannen zijn die zien op het werken in shifts in de nachtperiode. Eisers hebben toegelicht dat dit zou betekenen dat er in de nachtperiode zes personeelsleden aan het werk zijn. De rechtbank overweegt dat dit in de avond- en nachtperiode zal leiden tot meer piekgeluiden van dichtslaande autoportieren van aankomend en vertrekkend personeel. Verweerder heeft zich echter naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de uitbreidingsplannen niet voor zoveel extra piekgeluiden zorgen dat er niet meer gesproken kan worden van een goede ruimtelijke ordening.
7.3.4.
Eisers hebben tot slot betoogd dat zij vrezen voor geluidsoverlast van de arbeidsmigranten, onder meer wanneer zij in vroeg in de ochtend vertrekken naar hun werk. Zoals ter zitting aan de orde is gekomen, zijn er tot dusver geen klachten. De rechtbank overweegt dat niet kan worden uitgesloten dat zo nu en dan enige overlast ontstaat, maar verweerder heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat deze niet zodanig is dat er niet meer gesproken kan worden van een goede ruimtelijke ordening. De rechtbank tekent hierbij aan dat men op een bedrijventerrein reeds rekening moet houden met enige mate van hinder (door geluid) en dat het moment dat de arbeidsmigranten worden opgehaald in de ochtend samenvalt met een deel van de piekgeluiden die worden veroorzaakt door Poeder Coat Westland.
7.4.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder het motiveringsgebrek hersteld. Daarom zal de rechtbank op grond van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb, de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in zoverre in stand laten.
Gelijkheidsbeginsel
8. Voor zover eisers hebben aangevoerd dat er sprake is van strijd met het gelijkheidsbeginsel omdat verweerder bij het perceel aan de [adres] [nummer 2] wel een vergunning voor het huisvesten van arbeidsmigranten heeft geweigerd, overweegt de rechtbank dat er bij de [adres] [nummer 2] sprake was van permanente bewoning en niet van shortstay/logies. Er is derhalve geen sprake van gelijke gevallen. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt niet.
Overig
9.
Eisers hebben voor het overige aangevoerd dat een advies van de Veiligheidsregio en een bodemonderzoek ontbreekt. Ook zou het pand bouwkundig niet voldoen en is er niet voldaan aan de brandveiligheidsvereisten.
9.1.
De rechtbank overweegt dat de gronden over de bouwkundige- en brandveiligheidseisen zien op de omgevingsvergunning voor de activiteit ‘bouwen’. Het bezwaar van eisers tegen deze omgevingsvergunning is door verweerder niet-ontvankelijk verklaard. Eisers hebben hiertegen in beroep geen gronden aangevoerd. Dat betekent dat deze omgevingsvergunning in beroep niet ter discussie staat.
9.2.
De rechtbank overweegt verder dat het vereiste advies van de Veiligheidsregio Haaglanden reeds deel uitmaakt van het primaire besluit I. Volgens het primaire besluit I is verder een bodemonderzoek niet nodig, omdat geen bodemwerkzaamheden zullen plaatsvinden. Eisers hebben dit niet gemotiveerd betwist.
9.3.
In hetgeen eisers voor het overige hebben aangevoerd, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven.
Conclusie
10. Gelet op hetgeen is overwogen in 6.2 en 7.3 is het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank voegt met toepassing van artikel 8:72, derde lid, onder b, van de Awb het voorschrift ‘de maximaal aaneengesloten verblijfsduur van de bewoners bedraagt 4 maanden’ toe aan de omgevingsvergunning van 7 juni 2019 en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit. De rechtsgevolgen blijven voor het overige in stand.
11. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoeden.
12. Omdat het beroep gegrond is, krijgen eisers een vergoeding voor de proceskosten die zij hebben gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 759,-), bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.518,-.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat aan de omgevingsvergunning van 7 juni 2019 het voorschrift ‘de maximaal aaneengesloten verblijfsduur van de bewoners bedraagt 4 maanden’ wordt toegevoegd;
- bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit voor het overige in stand blijven;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 354,- aan eisers te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.518.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. E.A.C. van Poelgeest, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 8 juli 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.