ECLI:NL:RBDHA:2022:11872
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Omgevingsvergunning voor scootmobielberging in Den Haag
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 juni 2022 uitspraak gedaan in een geschil over een omgevingsvergunning. Eiser, wonende in [woonplaats], had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, dat op 9 maart 2020 een omgevingsvergunning verleende voor het tijdelijk plaatsen van een scootmobielberging voor een periode van 10 jaar. Eiser stelde dat de vergunning ten onrechte was verleend en dat er al scootmobielbergingen aanwezig waren die niet meer in gebruik waren of waarvan de vergunning was verlopen. Het college verklaarde het bezwaar van eiser ongegrond in het bestreden besluit van 9 oktober 2020.
Tijdens de zitting op 21 juni 2022 was eiser aanwezig, terwijl de verweerder zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, mr. E. Veldman. De rechtbank overwoog dat de aanvraag om een omgevingsvergunning op basis van de Wet Algemene bepalingen Omgevingsrecht (Wabo) moest worden beoordeeld aan de hand van het bestemmingsplan en andere relevante regelgeving. De rechtbank concludeerde dat de weigeringsgronden van artikel 2.10 van de Wabo zich niet voordeden, en dat het college de vergunning niet kon weigeren.
Daarnaast werd de hoorplicht besproken. De rechtbank stelde vast dat er een hoorzitting had plaatsgevonden en dat eiser hiervoor was uitgenodigd. Eiser's vrees om het stadhuis uitgezet te worden, werd niet als reden geaccepteerd voor zijn afwezigheid. De rechtbank oordeelde dat er geen schending van de hoorplicht was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de beslissing van het college.