ECLI:NL:RBDHA:2022:11858

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 oktober 2022
Publicatiedatum
10 november 2022
Zaaknummer
C/09/636754 / JE RK 22-2162
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van het verzoek om voorlopige ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige

In deze zaak heeft de kinderrechter op 18 oktober 2022 uitspraak gedaan over een verzoek tot ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2005 in Roemenië. Het verzoek is ingediend door de Raad voor de Kinderbescherming, waarbij de vader en moeder van de minderjarige betrokken zijn. De ouders zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag, maar de minderjarige verblijft feitelijk bij de moeder en haar stiefvader. De kinderrechter heeft kennisgenomen van het verzoekschrift en het gespreksverslag van de Raad met de vader.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ouders voornemens zijn om op vakantie naar Roemenië te gaan, maar dat er twijfels zijn over de zorg voor de minderjarige tijdens hun afwezigheid. De kinderrechter oordeelt dat er geen sprake is van een situatie die onmiddellijke en ernstige gevaren voor de minderjarige met zich meebrengt, en dat het verzoek om ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing niet kan worden toegewezen zonder de ouders en de minderjarige te horen. De kinderrechter heeft daarom het verzoek afgewezen en de behandeling van het verzoek aangehouden tot een zitting op 28 oktober 2022.

De beschikking is openbaar uitgesproken en biedt de mogelijkheid tot hoger beroep voor de verzoeker en belanghebbenden binnen drie maanden na de uitspraak. De kinderrechter heeft de griffier gelast om de betrokken partijen op te roepen voor de volgende zitting.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaaksgegevens: C/09/636754 / JE RK 22-2162
Datum uitspraak: 18 oktober 2022

Beschikking van de kinderrechter

Afwijzing spoedvoorziening voorlopige ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing

in de zaak naar aanleiding van het op 18 oktober 2022 ingekomen verzoekschrift van:

de Raad voor de Kinderbescherming, Regio Haaglanden,

hierna te noemen: de Raad,
betreffende:
-
[minderjarige]geboren op [geboortedag] 2005 te [geboorteplaats] , Roemenië,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[de man 1] ,

hierna te noemen: de vader,
wonende te Roemenië,

[de vrouw]

hierna te noemen: de moeder,
en
[de man 2]
hierna te noemen: de stiefvader,
wonende te [woonplaats] .
De kinderrechter merkt als informant aan:
Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden, hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.

Het procesverloop

De kinderrechter heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het verzoekschrift;
- het gespreksverslag van de Raad met de vader van 18 oktober 2022.

Feiten

- Het huwelijk van de vader en de moeder is door echtscheiding ontbonden.
- De vader en de moeder zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag.
- [minderjarige] verblijft feitelijk bij de moeder en de stiefvader.

Verzoek

Het verzoek strekt tot ondertoezichtstelling van [minderjarige] , met toepassing van artikel 1:257 van het Burgerlijk Wetboek en tot het verlenen van een machtiging om [minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder voor de duur van de ondertoezichtstelling.
Het verzoek strekt ook tot toepassing van het bepaalde in artikel 800, derde lid, en artikel 809, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

Beoordeling

Op grond van de informatie zoals gebleken uit het verzoekschrift en de daarbij gevoegde bijlagen is naar het oordeel van de kinderrechter geen sprake van een situatie dat de behandeling van het verzoek ter zitting niet kan worden afgewacht zonder onmiddellijk en ernstig gevaar voor [minderjarige] . De kinderrechter overweegt daartoe als volgt. Uit het verzoek volgt dat de moeder en de stiefvader voornemens zijn om van 19 oktober tot en met 26 oktober voor een vakantie naar Roemenië te gaan. Volgens de moeder en de stiefvader kan [minderjarige] niet alleen in het huis van de stiefvader blijven als zij naar Roemenië gaan omdat zij onvoldoende vertrouwen in haar hebben en er geen netwerk is om haar op te vangen. De kinderrechter acht de keuze voor een vakantie voor de duur van enkele dagen van de moeder en de stiefvader naar Roemenië, mede gelet op de leeftijd van [minderjarige] , onvoldoende grond om de verzochte - verstrekkende - maatregelen, uit te spreken zonder haar en de overige belanghebbenden daarover te horen, zeker nu uit het verzoekschrift valt op te maken dat de ouders het niet eens zijn met de verzochte maatregelen. De moeder zou er ook voor kunnen kiezen dan niet op vakantie te gaan.
Het is niet zeker of de moeder en de stiefvader zonder [minderjarige] alsnog naar Roemenië gaan. Bovendien hebben de moeder en de stiefvader ook de keuze hebben om niet naar Roemenië te gaan als [minderjarige] niet mee wil en zij niet willen dat [minderjarige] alleen in het huis verblijft.
Het verhoor zal op hierna te melden zitting plaatsvinden.
Daarom zal als volgt worden beslist.

Beslissing

De kinderrechter:
wijst af het verzoek om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 800, derde lid, en artikel 809, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering;
houdt de behandeling van het verzoek voor het overige aan tot de zitting van:
28 oktober 2022 om 15:30 uur;
gelast de griffier tegen voormelde zitting op te roepen:
  • de Raad voor de Kinderbescherming;
  • de vader;
  • de moeder;
  • de stiefvader;
  • [minderjarige] voor het kindgesprek;
  • Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden
Deze beschikking is gegeven door mr. C.M. van der Kleijn, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. V.A.H. Schoorl als griffier en in het openbaar uitgesproken op 18 oktober 2022.
Voor zover deze beschikking betrekking heeft op de machtiging tot uithuisplaatsing, kan hoger beroep worden ingesteld:
- door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van
het gerechtshof Den Haag.