ECLI:NL:RBDHA:2022:11839
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Weigering inschrijving op briefadres bij Stichting Restschuld Eerlijk Delen
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 november 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen Stichting Restschuld Eerlijk Delen (eiseres) en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (verweerder). De zaak betreft de weigering van verweerder om een aantal personen in te schrijven op een briefadres bij eiseres. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de besluiten van verweerder van 7 en 8 april 2021, waarin deze weigeringen zijn bevestigd. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen deze besluiten, waarop verweerder een verweerschrift heeft ingediend. De zitting vond plaats op 1 september 2022, waar eiseres werd vertegenwoordigd door haar gemachtigde en een vrijwilliger, terwijl verweerder werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigden.
De rechtbank overweegt dat eiseres alleen belang kan hebben bij de beoordeling van de beroepen als de betrokken natuurlijke personen nog steeds een belang hebben bij het verkrijgen van een briefadres. Verweerder heeft informatie overgelegd waaruit blijkt dat enkele van deze personen inmiddels een briefadres of woonadres hebben, waardoor de rechtbank oordeelt dat deze personen geen belang meer hebben bij het verkrijgen van een (ander) briefadres. Dit leidt tot de niet-ontvankelijkheid van de beroepen met nummers 21/3541, 22/3668, 22/3671, 22/3673 en 22/3677.
Ten aanzien van de bezwaren van eiseres tegen de besluiten over de verzoeken van andere personen, heeft de rechtbank geoordeeld dat verweerder niet uitdrukkelijk op deze bezwaren heeft beslist. De rechtbank verklaart deze beroepen gegrond en vernietigt de besluiten van 8 april 2021 voor zover verweerder daarbij niet op de bezwaren van eiseres heeft beslist. De rechtbank zal zelf in de zaak voorzien en de bezwaren van eiseres alsnog niet-ontvankelijk verklaren, omdat eiseres niet heeft aangetoond dat zij een zelfstandig belang heeft bij de beoordeling van deze bezwaren. De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.518,-.