Overwegingen
Wat ging er aan de zaak vooraf?
1. Eiseres heeft op 28 maart 2020 een Tozo-uitkering aangevraagd. Het college heeft de aanvraag in het toekenningsbesluit met ingang van 1 maart 2020 toegewezen.
2. Nadat het college had vastgesteld dat eiseres een opleiding volgt, heeft het college het herzieningsbesluit genomen. Het college heeft daaraan ten grondslag gelegd dat eiseres jonger dan 27 jaar is en een studie volgt. Volgens het college heeft zij recht op studiefinanciering en valt zij daarom bij nader inzien buiten de doelgroep van de Tozo.
3. Vervolgens heeft het college het primaire besluit genomen en dit in bezwaar gehandhaafd. Onder verwijzing naar het advies van de commissie voor bezwaarschriften (bezwaarcommissie) legt het college daaraan ten grondslag dat het bezwaar slechts is gericht tegen het primaire besluit. Tegen het herzieningsbesluit is geen bezwaar gemaakt en dit staat in rechte vast. Het college is daarom terecht overgegaan tot terugvordering van de verstrekte Tozo-uitkering.
4. Eiseres voert aan dat in het bezwaarschrift expliciet is vermeld dat dit zich richt tegen de herziening en terugvordering. Dat de gegevens van het herzieningsbesluit niet in het bezwaarschrift zijn opgenomen komt doordat dit besluit toen niet voorhanden was. Ook in de aanvullende gronden is te lezen dat het bezwaar is gericht tegen de herziening. Dat in het verslag van de hoorzitting staat dat de gemachtigde heeft bevestigd dat het bezwaar alleen is gericht tegen de terugvordering, is onjuist. Het subsidiaire standpunt was dat de grondslag van de terugvordering moet worden getoetst als de bezwaarcommissie zou aannemen dat het bezwaar enkel tegen de terugvordering zou zijn gericht. Ook het college ging ervan uit dat het bezwaar mede tegen het herzieningsbesluit was gericht.
Wat is het juridisch kader?
5. Op grond van artikel 7:11, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vindt op grondslag van het bezwaarschrift een heroverweging van het in bezwaar bestreden besluit plaats.
Wat oordeelt de rechtbank?
6. De rechtbank is van oordeel dat het college het bezwaar ten onrechte niet mede gericht heeft geacht tegen het herzieningsbesluit. Daartoe acht de rechtbank van belang dat eiseres in haar bezwaarschrift van 17 juli 2020 heeft geschreven dat zij van mening is dat de grondslag van de herziening en de terugvordering onjuist is. Gelet hierop oordeelt de rechtbank dat het bezwaar mede was gericht tegen het herzieningsbesluit. Dat bij het bezwaarschrift (nog) geen afschrift van het herzieningsbesluit was gevoegd, maakt dit niet anders.
7. Nu het bezwaar zich ook tegen het herzieningsbesluit richtte, is het bestreden besluit in strijd met artikel 7:11, eerste lid, van de Awb genomen en onvoldoende gemotiveerd. Het college is in de motivering van het bestreden besluit immers niet ingegaan op de herziening van de Tozo-uitkering. Het beroep is gegrond. De rechtbank zal daarom het bestreden besluit vernietigen.
8. Het college heeft in zijn verweerschrift in beroep alsnog gemotiveerd waarom de herziening van de Tozo-uitkering volgens hem juist is. Daarnaast heeft het college op zitting aangegeven er geen bezwaar tegen te hebben als de rechtbank ook het herzieningsbesluit beoordeelt. De rechtbank ziet met het oog op de door partijen gewenste beslissing in het geschil dat hen verdeeld houdt, daarom aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb zelf een beslissing te nemen en te beoordelen of het college de Tozo-uitkering van eiseres terecht heeft herzien en teruggevorderd.
9. Het betoog van eiseres komt erop neer dat zij voor de opleiding die zij deed geen studiefinanciering kon ontvangen. Juist om de studie te kunnen betalen, is eiseres een eigen bedrijf begonnen.
10. Het college stelt zich op het standpunt dat eiseres een opleiding kan volgen waarvoor zij studiefinanciering kan aanvragen. Of zij al dan niet studiefinanciering ontvangt, doet er niet aan af dat zij van bijstand is uitgesloten. Het volgen van een thuisstudie staat er niet aan in de weg om een studie te volgen waarbij wel recht op studiefinanciering bestaat. Omdat ten onrechte aan eiseres een Tozo-uitkering is verstrekt, wordt gebruikgemaakt van de bevoegdheid om deze terug te vorderen.
11. Artikel 78f van de Participatiewet (Pw) vormt de grondslag voor de Tozo. Dit betekent dat de artikelen van de Pw op de Tozo van toepassing zijn (voor zover in de Tozo niet wordt afgeweken van de in artikel 78f van de Pw genoemde artikelen).
Op grond van artikel 2 van de Tozo kan algemene bijstand worden verleend aan de zelfstandige die op 17 maart 2020 stond ingeschreven in het handelsregister en schriftelijk verklaart dat zijn bedrijf of zelfstandig beroep financieel is geraakt als gevolg van de crisis in verband met COVID-19.
Artikel 13, tweede lid, aanhef en onder c, ten eerste, van de Pw bepaalt dat degene die jonger is dan 27 jaar en uit ’s Rijks kas bekostigd onderwijs kan volgen en in verband daarmee aanspraak heeft op studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000, geen recht heeft op algemene bijstand.
12. De rechtbank is van oordeel dat het college de Tozo-uitkering van eiseres terecht heeft herzien. Degene die door het Rijk bekostigd onderwijs kán volgen, maar dit niet doet, is immers ook van bijstandsverlening uitgesloten. Niet is gebleken dat eiseres niet dergelijk onderwijs zou kunnen volgen. Uit de informatie in het dossier blijkt dat eiseres sinds 1 mei 2018 een Mbo-opleiding tot apothekersassistent volgt. Dit betreft een online cursus/opleiding die niet bekostigd is en waarvoor geen studiefinanciering kan worden aangevraagd. Het volgen van een studie waarvoor geen studiefinanciering kan worden ontvangen, staat er echter niet aan in de weg om een andere studie te volgen waarbij wel recht op studiefinanciering bestaat. Eiseres voldeed dus aan de uitzonderingsgrond van artikel 13, tweede lid, aanhef en onder c, ten eerste, van de Pw, waardoor zij geen recht op Tozo had.
13. Omdat het college de Tozo-uitkering van eiseres terecht heeft herzien, was het college bevoegd om de uitbetaalde uitkering op grond van artikel 58, tweede lid, onder a, van de Pw terug te vorderen. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat het college niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken. Niet is gebleken dat eiseres door de terugvordering in een bijzondere, dan wel schrijnende situatie terechtkomt die voor het college aanleiding had moeten zijn om van terugvordering af te zien. Voor zover het eiseres is te doen om het terugbetalen van het teruggevorderde bedrag, heeft het college ter zitting bevestigd dat eiseres daarvoor een betalingsregeling kan treffen.
14. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de bezwaren van eiseres tegen het herzieningsbesluit en het primaire besluit ongegrond verklaren.
15. Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding van haar proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.518,- omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.