ECLI:NL:RBDHA:2022:11818

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 november 2022
Publicatiedatum
10 november 2022
Zaaknummer
22/6173
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening Werkloosheidswet zonder spoedeisend belang

Op 9 november 2022 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen een verzoeker en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen. De verzoeker had een aanvraag voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ingediend, welke door de verweerder was afgewezen. Na het indienen van bezwaar, dat ook ongegrond werd verklaard, heeft de verzoeker beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.

Tijdens de zitting op 26 oktober 2022 heeft de voorzieningenrechter het verzoek behandeld. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat voor het treffen van een voorlopige voorziening op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) 'onverwijlde spoed' vereist is. In deze zaak was er geen sprake van een acute financiële noodsituatie, aangezien de verzoeker had erkend dat er geen dreigende schulden waren en hij binnenkort een baan zou beginnen als juridisch medewerker bij de belastingdienst.

De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen spoedeisend belang was en heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. Tevens werd er geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/6173

uitspraak van de voorzieningenrechter van 9 november 2022 in de zaak tussen

[verzoeker], uit [woonplaats], verzoeker

(gemachtigde: mr. O. Sahin),
en
De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: M.A. Brouwer).

Procesverloop

In het besluit van 27 september 2022 (primair besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoeker om een uitkering krachtens de Werkloosheidswet afgewezen.
In het besluit van 11 oktober 2022 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoeker tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 26 oktober 2022 op zitting behandeld. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) alleen een voorlopige voorziening als “onverwijlde spoed” dat vereist. Bij een financieel geschil, zoals in deze zaak, is dat niet snel het geval. In beginsel kan namelijk na afloop van de bodemzaak het bedrag waarover het geschil gaat, alsnog worden (terug)betaald, zo nodig met vergoeding van de wettelijke rente. Als er geen onomkeerbare situatie dreigt, bijvoorbeeld faillissement, of acute financiële nood is, neemt de voorzieningenrechter aan dat spoedeisend belang ontbreekt, zodat hij alleen al daarom geen voorlopige voorziening treft.
3. Ter zitting heeft verzoeker erkend dat er geen sprake is van dreigende schulden zoals het afsluiten van nutsvoorzieningen of het ontruimen van zijn woning, zodat er geen sprake is van een acute financiële noodsituatie. Ook heeft hij niet betwist dat hij het kredietlimiet op zijn betaalrekening nog niet heeft bereikt. Dat de financiële situatie van verzoeker anders zou zijn als hij niet rood kan staan, is nu niet van belang. Verder komt betekenis toe aan de mededeling van verzoeker dat hij per 31 oktober 2022 aan het werk gaat als juridisch medewerker bij de belastingdienst voor 32 uur per week en zonodig 40 uur per week, waardoor hij binnen zeer afzienbare tijd over inkomsten beschikt.
4. De conclusie is dat er geen enkel spoedeisend belang is. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Paridon, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr.S.M. Kraan, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 9 november 2022.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.