ECLI:NL:RBDHA:2022:11817

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 juli 2022
Publicatiedatum
10 november 2022
Zaaknummer
21/4015
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Watervergunning voor aanleg steiger en loopbrug in strijd met Waterwet?

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 juli 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de verlening van een watervergunning op grond van de Waterwet. Eiseres, een particulier, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van de minister van Infrastructuur en Waterstaat, die op 2 oktober 2019 een vergunning heeft verleend aan een derde-partij voor het aanleggen van een steiger, loopbrug en buispalen ter hoogte van Molendijk 90 te Krimpen aan de Lek. Eiseres stelt dat de steiger op een plek is voorzien waar haar boten mogen liggen en dat zij recht heeft op een steiger ter hoogte van het naastgelegen perceel. Eiseres betoogt dat de komst van de steiger problemen zal veroorzaken bij het aanmeren van haar boten en dat verweerder onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar deze gevolgen.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank overweegt dat verweerder op grond van artikel 6.21 van de Waterwet een watervergunning slechts mag weigeren als de verlening niet verenigbaar is met de doelstellingen van artikel 2.1 van de Waterwet. De rechtbank concludeert dat er geen strijd is met deze doelstellingen en dat verweerder in redelijkheid de vergunning heeft kunnen verlenen. De rechtbank wijst erop dat de vergunning niet ziet op het aanmeren van boten en dat de huur- en gebruiksverhouding met betrekking tot het water en de steigers niet ter beoordeling ligt in deze procedure. Ook heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om te oordelen dat verweerder onvoldoende onderzoek heeft gedaan voorafgaand aan de vergunningverlening.

De uitspraak is gedaan door mr. J. Schaaf, in aanwezigheid van mr. E.A.C. van Poelgeest, griffier, en is openbaar uitgesproken op 21 juli 2022. Eiseres heeft de mogelijkheid om binnen zes weken na verzending van de uitspraak een beroepschrift in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State als zij het niet eens is met de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/4015
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 juli 2022 in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats 1], eiseres

en

de minister van Infrastructuur en Waterstaat, verweerder

(gemachtigde: M.J.A. Ferdinandus).

Als derde-partij neemt aan het geding deel [derde-partij] uit [woonplaats 2].

Procesverloop

In het besluit van 2 oktober 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder aan derde-partij een vergunning op grond van de Waterwet verleend voor het gebruikmaken van het rijkswaterstaatwerk Nieuwe Maas en de primaire waterkering door een steiger, een loopbrug en twee buispalen aan te leggen, hebben en behouden ter hoogte van Molendijk 90 te Krimpen aan de Lek.
In het besluit van 30 maart 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft nadere stukken ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 21 juli 2022 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. De rechtbank overweegt dat verweerder op grond van artikel 6.21 van de Waterwet een watervergunning slechts mag weigeren voor zover verlening daarvan niet verenigbaar is met de doelstellingen in artikel 2.1. Als er geen strijd is met deze doelstellingen moet verweerder de watervergunning verlenen.
1.1
Eiseres heeft kort samengevat aangevoerd dat de steiger is voorzien op een plek waar haar boten mogen liggen. Eiseres zegt recht te hebben op een steiger ter hoogte van het naastgelegen perceel Molendijk 88a en een overeenkomst te hebben op basis waarvan haar boten hier in water mogen liggen. Door de komst van de steiger bij Molendijk 90 zullen er bovendien problemen ontstaan bij het aanmeren van de boten, omdat er onvoldoende ruimte is. Volgens eiseres heeft verweerder hier onvoldoende onderzoek naar gedaan en is het besluit in strijd met het verschillende rechtsbeginselen.
1.2
De rechtbank overweegt dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er geen strijd is met een van de doelstellingen genoemd in artikel 2.1 van de Waterwet. Verweerder stelt in redelijkheid dat het gebruik van het water ten behoeve van de steiger, loopbrug en buispalen niet onverenigbaar is met de doelstellingen van het voorkoming en waar nodig beperking van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste, de bescherming en verbetering van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen en de vervulling van maatschappelijke functies door watersystemen, zoals genoemd in artikel 2.1 van de Waterwet. Dit is door eiseres ook niet bestreden. Dat betekent dat verweerder niet kon weigeren de watervergunning te verlenen. Verweerder stelt verder terecht dat de vergunning niet ziet op het aanmeren van de boten. Dat het volgens eiseres te druk zal worden met het aanmeren van boten kan in deze procedure dan ook geen rol spelen. Ook de huur- en gebruiksverhouding met betrekking tot het water en de steigers kunnen geen rol spelen in deze procedure. Dit kan mogelijk wel een rol spelen bij de omgevingsvergunning voor de bouw van de steiger, maar die ligt hier niet ter beoordeling voor.
1.3
De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder onvoldoende onderzoek heeft gedaan voorafgaand aan het verlenen van de vergunning. De rechtbank ziet ook voor het overige geen reden om strijd aan te nemen met de wet of de rechtsbeginselen.
2. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. E.A.C. van Poelgeest, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 21 juli 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.