ECLI:NL:RBDHA:2022:11816
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Herziening van WW-uitkering en de afwijzing van het herzieningsverzoek door het Uwv
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 juli 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de herziening van een WW-uitkering. Eiser ontving een uitkering op basis van de Werkloosheidswet (WW) en had eerder bezwaar gemaakt tegen een besluit van 31 juli 2013, waarbij zijn uitkering per 30 mei 2011 werd herzien en een bedrag van € 6.032,90 bruto werd teruggevorderd. Eiser was het niet eens met de term 'fraude' die door het Uwv in het dossier was gebruikt en had in 2014 beroep ingesteld, maar dit werd niet-ontvankelijk verklaard. Op 15 september 2020 diende eiser opnieuw een herzieningsverzoek in, dat door het Uwv werd afgewezen. Eiser ging hiertegen in beroep.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het Uwv het herzieningsverzoek terecht heeft afgewezen, omdat eiser geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden had aangedragen die aanleiding gaven om het eerdere besluit te herzien. De rechtbank overwoog dat het memorandum van het Uwv, waar eiser naar verwees, niet als nieuw feit kon worden aangemerkt, aangezien eiser dit document eerder had kunnen inbrengen in de procedure. De rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit van het Uwv niet evident onredelijk was en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.
De uitspraak van de rechtbank houdt in dat het beroep van eiser ongegrond is verklaard, en dat hij binnen zes weken na verzending van het proces-verbaal hoger beroep kan instellen bij de Centrale Raad van Beroep.