ECLI:NL:RBDHA:2022:11805
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Besluit tot afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf en gevolgen van niet tijdig beslissen
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 februari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een vreemdeling, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser had op 29 december 2020 een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor hemzelf en zijn familie, welke door de staatssecretaris was afgewezen. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt op 8 januari 2021 en later beroep ingesteld wegens het uitblijven van een beslissing op het bezwaarschrift. De staatssecretaris heeft geen verweerschrift ingediend en de rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris niet tijdig heeft beslist op het bezwaarschrift en dat de ingebrekestelling van eiser op 30 september 2021 geldig was. Hierdoor is het beroep gegrond verklaard. De rechtbank heeft de staatssecretaris veroordeeld tot het betalen van een dwangsom van € 1.442,– wegens het niet tijdig beslissen. Tevens is de staatssecretaris opgedragen om binnen twee weken na de uitspraak alsnog een beslissing op het bezwaarschrift te nemen. De rechtbank heeft ook bepaald dat de staatssecretaris een dwangsom van € 100,– verbeurt voor elke dag dat hij de termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,–. Daarnaast moet de staatssecretaris het door eiser betaalde griffierecht van € 181,– vergoeden en is hij veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 379,50.
De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid om binnen vier weken verzet in te stellen tegen deze uitspraak. De rechtbank heeft in de bijlage relevante regelgeving opgenomen die van toepassing is op de dwangsom en de procedure.