ECLI:NL:RBDHA:2022:11804

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 april 2022
Publicatiedatum
10 november 2022
Zaaknummer
NL22.5208
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over terugkeerbesluit en inreisverbod van vreemdeling die illegaal naar Nederland is gekomen met het doel om naar Groot-Brittannië te reizen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 april 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een terugkeerbesluit en een inreisverbod. Eiser, een Albanees, was Nederland binnengekomen met de intentie om illegaal naar Groot-Brittannië te reizen. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 25 maart 2022 een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd, omdat er een risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij betoogde dat hij zich niet aan het toezicht had onttrokken en dat het besluit onvoldoende gemotiveerd was.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de Staatssecretaris voldoende gronden had om aan te nemen dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken, onder andere omdat hij voornemens was om illegaal naar Groot-Brittannië te reizen. Eiser betwistte de motivering van het besluit, maar de rechtbank oordeelde dat de relevante omstandigheden van eiser in voldoende mate waren meegewogen. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was, omdat de opgelegde maatregelen gerechtvaardigd waren op basis van de feiten en omstandigheden van de zaak.

De uitspraak benadrukt het belang van de motivering van besluiten in het vreemdelingenrecht en de beoordeling van individuele omstandigheden van vreemdelingen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling en heeft de beslissing van de Staatssecretaris in stand gelaten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL22.5208
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. S.L. Sarin), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. A.M.H. van de Wal).

Procesverloop

Bij besluit van 25 maart 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 april 2022. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Het terugkeerbesluit
1. In het terugkeerbesluit heeft verweerder hierover vermeld dat een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft als zware gronden1 vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
en als lichte gronden2 vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft.
1. Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
2 Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
2. De rechtbank stelt vast dat eiser de zware grond onder 3b en de lichte grond onder 4a betwist. Hiertoe stelt eiser dat hij zich niet aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken. Hij bevond zich namelijk rechtmatig in Nederland. Verder stelt eiser dat in het besluit niet is gemotiveerd op welke regeling de lichte grond 4a ziet en aan welke bepaling van dit
hoofdstuk hij zich niet zou hebben gehouden. Het is daarom volgens eiser onvoldoende gemotiveerd waarom hem een vertrektermijn is onthouden.
3. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd waarom sprake is van onttrekking aan het toezicht op vreemdelingen. Eiser was voornemens illegaal uit te reizen naar Groot-Brittannië. In het proces-verbaal gehoor inreisverbod terugkeerbesluit van 25 maart 2022 staat het volgende:
“(…) V: U bent aangetroffen achterin een trailer op het opstel terrein te [plaats] . Aldaar vertrekt er een ferry naar Groot Brittannië. Waarom zat u met 9 anderen in de deze trailer? A: Ik wilde werken in Groot Brittannië, omdat er geen werk is in Albanië. (…).
V: U bent aangetroffen aan boord van een trailer, welke op uitreis was naar Engeland. Ik heb de indruk dat u dat heeft gedaan om te voorkomen dat u als vreemdeling niet door de grenscontrole kon komen. Klopt dit?
A: Ja (…).”
Uit het voorgaande blijkt dat eiser naar Nederland is gekomen met het doel om uit te reizen naar Groot-Brittannië. Dit was illegaal, omdat eiser voor die reis niet over de juiste papieren beschikte. Gezien de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 7 juni 20183, mogen Albaniërs die in het bezit zijn van een biometrisch paspoort zonder visum het Schengengebied inreizen en daar 90 dagen verblijven. Dat is de vrije termijn. Als iemand het Schengengebied binnenkomt om illegaal door te reizen naar Groot-Brittannië, kan hij geen beroep meer doen op deze vrije termijn. Dit was het geval met eiser. Om die reden verbleef hij onrechtmatig in Nederland en had hij zich moeten melden bij de Nederlandse autoriteiten. Dat heeft hij niet gedaan en daarom kunnen de zware grond onder 3b en de lichte grond onder 4a aan het besluit ten grondslag worden gelegd. Omdat eiser zich niet heeft gemeld bij de Nederlandse autoriteiten, hij heeft zich niet aan artikel 4.39 van het Vreemdelingenbesluit 2000 gehouden. Dit blijkt in voldoende mate uit het terugkeerbesluit.
4. De zware grond onder 3b en de lichte gronden onder 4a en 4c zijn voldoende om aan te nemen dat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De gronden kunnen het terugkeerbesluit dragen. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
Het inreisverbod
5. Eiser stelt verder dat verweerder geen rekening heeft gehouden met alle relevante omstandigheden van het individuele geval. In het inreisverbod staat dat er geen sprake is van “bijzondere” omstandigheden, terwijl het moet gaan om “relevante” omstandigheden. Eiser is wil in Duitsland werken. Dit is een relevante omstandigheid die verweerder had moeten meenemen in de motivering. Het is onvoldoende dat verweerder enkel heeft aangevoerd dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden. De duur van het inreisverbod is daarom onvoldoende gemotiveerd, volgens eiser.
6. De rechtbank oordeelt als volgt. Eiser stelt terecht dat het moet gaan om relevante omstandigheden. Het besluit geeft er evenwel afdoende blijk van dat verweerder relevante omstandigheden rondom eiser in ogenschouw heeft genomen. In het inreisverbod staat het volgende:
“(…) Voor wat betreft de daarbij aangevoerde omstandigheden, te weten: De vreemdeling geeft aan graag te willen werken in Duitsland. Door het opleggen van het inreisverbod wordt dit voor hem onmogelijk gemaakt. (…)”
Hieruit blijkt dat verweerder rekening heeft gehouden met de relevante omstandigheden die eiser heeft aangedragen. Dat verweerder deze omstandigheid elders een ‘bijzondere” omstandigheid heeft genoemd, maakt de beoordeling niet essentieel anders. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank niet ten onrechte geoordeeld dat deze omstandigheden geen zwaarwegend belang is dat in de weg staat aan het opleggen van het inreisverbod. De enkele wil van eiser om naar Duitsland te gaan, is namelijk geen concrete omstandigheid die zou moeten meewegen in het voordeel van eiser.
7. Omdat het terugkeerbesluit met een vertrektermijn van nul dagen in stand is gebleven én verweerder de omstandigheden van eiser in voldoende mate heeft meegewogen, mag verweerder een inreisverbod opleggen voor de duur van twee jaar. De beroepsgrond faalt.
8. De conclusie is dat het beroep ongegrond is. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Mulder, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
06 april 2022

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.