ECLI:NL:RBDHA:2022:11802

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 april 2022
Publicatiedatum
10 november 2022
Zaaknummer
NL22.5192
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen maatregel van bewaring in vreemdelingenzaak met verzoek om schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 april 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van eiser, die door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was opgelegd. Eiser had tegen deze maatregel beroep ingesteld, waarbij hij tevens verzocht om schadevergoeding. De maatregel van bewaring was opgelegd op basis van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000, omdat er een risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Eiser stelde dat de verweerder onvoldoende voortvarend had gehandeld, vooral omdat een geplande vlucht naar Polen op 30 maart 2022 was geannuleerd vanwege zijn psychische toestand. Eiser betoogde dat verweerder eerder een vlucht met begeleiding had moeten aanvragen, gezien zijn eerdere overdrachten naar Polen.

De rechtbank oordeelde echter dat verweerder niet tekort was geschoten in zijn handelen. Eiser had tijdens eerdere gesprekken aangegeven gezond te zijn, en pas op 29 maart 2022 had een psycholoog geadviseerd dat hij niet onbegeleid kon worden overgedragen. De rechtbank concludeerde dat er geen bewijs was van onvoldoende voortvarend handelen van de zijde van verweerder. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De rechtbank stelde vast dat de gronden voor de maatregel van bewaring niet waren betwist door eiser, en dat de maatregel op juiste gronden was opgelegd. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 6 april 2022.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL22.5192
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [v-nummer]

(gemachtigde: mr. S.L. Sarin), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. A.M.H. van de Wal).

Procesverloop

Bij besluit van 22 maart 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 april 2022. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen mevrouw Becker. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Bewaringsgronden
1. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft als zware gronden1 vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op
vreemdelingen heeft onttrokken;
3h. tot ongewenst vreemdeling is verklaard als bedoeld in artikel 67 van de Wet of tegen hem een inreisverbod is uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Wet;
1. Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer; en als lichte gronden2 vermeld dat eiser:
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd niet heeft betwist.
Voortvarendheid
2. Eiser stelt dat verweerder onvoldoende voortvarend heeft gehandeld. Op 30 maart 2022 stond voor eiser een vlucht gepland naar Polen. Deze vlucht is op
29 maart 2022 geannuleerd als gevolg van de psychische toestand van eiser. Eiser had onder begeleiding moeten worden uitgezet. Volgens eiser had verweerder dit eerder kunnen en moeten weten. Eiser is namelijk al twee keer eerder overgedragen naar Polen, waarvan één keer onder begeleiding. Door niet direct een vlucht met begeleiding aan te vragen, heeft verweerder onvoldoende voortvarend gehandeld, aldus eiser.
3. De rechtbank volgt eiser hierin niet. Het klopt dat eiser eerder onder begeleiding is overgedragen. Daar staat evenwel tegenover dat hij tijdens het gehoor van 22 maart 2022 en tijdens het vertrekgesprek van 24 maart 2022 heeft aangegeven dat hij gezond is. Op basis van deze verklaringen en de overige gegevens uit het dossier, heeft verweerder geen concrete aanleiding gehad om te veronderstellen dat de overdracht van eiser slechts onder begeleiding kon plaatsvinden. Pas op 29 maart 2022 heeft de psycholoog blijkbaar aanleiding gezien om te adviseren dat eiser niet onbegeleid kon worden overgedragen. Hierop heeft verweerder vervolgens direct geacteerd. Van enig onvoldoende voortvarend handelen is de rechtbank niet gebleken. De beroepsgrond faalt.
4. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Mulder, griffier.
2 Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
06 april 2022

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.