ECLI:NL:RBDHA:2022:118

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 januari 2022
Publicatiedatum
12 januari 2022
Zaaknummer
8962257 RL EXPL 21-196
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Luchtvaartzaak over annulering van een pakketreis en de gevolgen voor de overeenkomst

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Den Haag op 11 januari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen TUI Nederland N.V. en een consument, hierna te noemen [gedaagde]. De zaak betreft de annulering van een pakketreis naar Griekenland, geboekt door [gedaagde] op 18 januari 2020, die als gevolg van de coronapandemie niet kon doorgaan. TUI bood [gedaagde] coronavouchers aan in plaats van terugbetaling van de reissom, wat leidde tot een geschil dat door de Geschillencommissie Reizen werd behandeld. De Geschillencommissie oordeelde dat TUI de reissom aan [gedaagde] moest terugbetalen, maar TUI was het niet eens met deze beslissing en vorderde vernietiging van het bindend advies.

De kantonrechter heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat er wel degelijk een overeenkomst tot stand was gekomen tussen TUI en [gedaagde] op het moment van de boeking. De annulering van de reis werd niet gelijkgesteld aan de nietigheid van de overeenkomst, maar als een ontbinding van de overeenkomst beschouwd. De kantonrechter oordeelde dat TUI verplicht was om de reissom terug te betalen, aangezien de annulering door de coronamaatregelen was ingegeven en [gedaagde] recht had op terugbetaling op grond van de geldende wetgeving.

De vordering van TUI om het bindend advies te vernietigen werd afgewezen, en TUI werd veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde]. De uitspraak benadrukt de rechten van consumenten in het geval van annuleringen door buitengewone omstandigheden, zoals de coronapandemie, en bevestigt de rol van de Geschillencommissie in dergelijke geschillen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats ‘s-Gravenhage
CB/c
Rolnummer: 8962257 RL EXPL 21-196
11 januari 2022
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
de naamloze vennootschap
TUI Nederland N.V.,
gevestigd te Rijswijk,
eisende partij,
hierna te noemen: TUI,
gemachtigde: mevr. mr. Th. ten Brink (Ploum),
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: [gemachtigde] (Achmea rechtsbijstand).

1.Het procesverloop

1.1
De kantonrechter heeft kennis genomen van de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 18 december 2020 met zes producties (nrs. 1 tot en met 6);
  • de akte houdende aanvullende informatie aan de zijde van TUI van 9 maart 2021 met vier (aanvullende) producties (nrs. 1 tot en met 4);
  • de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie van 27 juli 2021 met drie producties (nrs. 1 tot en met 3);
  • de conclusie van antwoord in reconventie van 5 november 2021;
1.2
Op 16 november 2021 is een mondelinge behandeling gehouden, tegelijkertijd met de vergelijkbare zaken met de zaak/rolnummers 9025256 RL EXPL 21-2582, 9045286 RL EXPL 21-3230, 9067683 RL EXPL 21-3918, 9098060 RL EXPL 21-4776 en 9286933 RL EXPL 21-10449. Daarbij is namens TUI de heer [betrokkene] verschenen alsmede de gemachtigde van TUI, vergezeld door mevr. mr. M.E.J. Bunge, en is [gedaagde] in persoon verschenen, samen met zijn gemachtigde. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de gemachtigde van TUI spreekaantekeningen overgelegd. Van hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken heeft de griffier zakelijke aantekeningen gemaakt, die zich in het griffiedossier bevinden. Een schikking is niet bereikt.
1.3
Aansluitend is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

2.1
Op 18 januari 2020 heeft [gedaagde] bij TUI een pakketreis naar Griekenland geboekt, met vertrek op 26 april 2020.
2.2
Als gevolg van de coronapandemie, die in maart 2020 in alle hevigheid losbarstte, is de pakketreis van [gedaagde] geannuleerd.
2.3
In plaats van terugbetaling van de reissom ontving [gedaagde] zogenoemde coronavouchers, waardebonnen, met een geldigheidsduur van één jaar, die gebruikt konden worden bij toekomstige boekingen voor reizen met TUI. De coronavouchers werden gegarandeerd door de Stichting Garantiefonds Reisgelden. Na zes maanden konden reizigers ook terugbetaling van de reissom verzoeken. Terugbetaling zou dan plaatsvinden na twaalf maanden, maar TUI zegde toe coulant te zijn met toepassing van deze termijn.
2.4
[gedaagde] heeft geweigerd een coronavoucher te accepteren en hij heeft hiertoe een geschil aanhangig gemaakt bij de Geschillencommissie Reizen (hierna: de Geschillencommissie).
2.5
Op 21 oktober 2020 heeft de Geschillencommissie een Bindend Advies uitgebracht (hierna: het Bindend Advies). In de procedure had TUI zich op niet ontvankelijkheid van [gedaagde] beroepen, maar de Geschillencommissie heeft zich niettemin bevoegd verklaard van het geschil kennis te nemen en daarmee het beroep van TUI op niet ontvankelijkheid verworpen. Inhoudelijk heeft de Geschillencommissie geoordeeld dat TUI de reissom aan [gedaagde] diende terug te betalen.
2.6
TUI heeft de reissom aan [gedaagde] terugbetaald.
2.7
De artikelen 3 en 4 van het Reglement van de Geschillencommissie luiden:
Samenstelling en taak
Artikel 3. De commissie heeft tot taak geschillen tussen consument/reiziger en de ondernemer te beslechten, voor zover deze betrekking hebben op de totstandkoming of de uitvoering van overeenkomsten met betrekking tot door de ondernemer te leveren of geleverde diensten en/of zaken. Zij doet dit door in een dergelijk geschil een bindend advies uit te brengen of door een schikking tussen partijen te bevorderen.
Bevoegdheid
Artikel 4 De commissie is bevoegd een geschil te behandelen, indien en voor zover partijen zijn overeengekomen zich aan het bindend advies van de commissie te onderwerpen.
2.8
De artikelen 12 en 13 van de op de pakketreis van [gedaagde] van toepassing zijnde ANVR-Reizigersvoorwaarden luiden voor zover van belang voor het voorliggende geschil:
Artikel 12 Klachten (procedure)
Tijdens de reis
12.1.
Onverminderd artikel 7 meld je onverwijld klachten over de uitvoering van de overeenkomst ter plaatse zodat naar een oplossing kan worden gezocht. Daarvoor moet jij je – in deze volgorde – melden bij:
1. De betrokken dienstverlener;
2. De reisleiding of, als deze niet aanwezig of bereikbaar is;
3. De organisator
(….)
Na de reis
12.7.
Als de klacht de totstandkoming van een overeenkomst betreft, moet je er deze zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk twee maanden na jouw kennisname van de feiten waarop de klacht betrekking heeft, bij het boekingskantoor indienen.
(….)
Artikel 13 Geschillen
13.1.
Als jouw klacht niet tot tevredenheid wordt opgelost, of als jou ter zake geen genoegdoening wordt verschaft, kun je desgewenst uiterlijk binnen vierentwintig (24) maanden na de datum van de indiening van jouw klacht het geschil voorleggen aan de Geschillencommissie Reizen, Postbus 90600, 2509 LP te Den Haag (www.sgr.nl
). De Commissie behandeld uitsluitend klachten van natuurlijke personen.
13.2.
De Geschillencommissie doet een uitspraak onder de voorwaarden die zijn vastgelegd in het desbetreffende reglement. De beslissing van de Geschillencommissie geschiedt bij wege van een partijen bindend advies.

3.De vordering in conventie en in reconventie

3.1
TUI vordert bij vonnis, voor zover de wet zulks toelaat volledig uitvoerbaar bij voorraad: (1.) het Bindend Advies gewezen tussen [gedaagde] en TUI op 21 oktober 2020 door de Geschillencommissie te vernietigen op een of meer van de door TUI aangevoerde vernietigingsgronden; (2.) [gedaagde] te veroordelen in de kosten van het geding onder de bepaling dat (i) de proceskosten voldaan dienen te worden binnen veertien dagen na dagtekening van het te wijzen vonnis, en – voor het geval voldoening binnen deze termijn niet plaatsvindt – (ii) te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening, alsmede (iii) met veroordeling van de passagier in de nakosten de somma van EUR 157,--, dan wel, indien betekening plaatsvindt, de somma van EUR 246,--.
3.2
Aan haar vordering legt TUI ten grondslag dat het Bindend Advies in verband met de inhoud en de wijze van totstandkoming naar de maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is en daarom vernietigd moet worden.
3.3
Tijdens de mondelinge behandeling heeft TUI haar vordering verminderd voor zover het betreft de proceskostenveroordeling (petitum sub 2.).
3.4
In reconventie vordert [gedaagde] zijn proceskosten, inclusief nakosten.

4.Het verweer

4.1
[gedaagde] voert gemotiveerd verweer tegen de vordering van TUI. Hij stelt daartoe – kort gezegd – dat de procedure bij de Geschillencommissie Reizen op de juiste wijze is gevoerd en dat er overigens geen gronden zijn om het Bindend Advies te vernietigen.

5.De beoordeling

In conventie en in reconventie
5.1
Deze procedure richt zich tegen een Bindend Advies van de Geschillencommissie Reizen, waarin de Geschillencommissie heeft geoordeeld dat consumenten in geval van een annulering van een pakketreis als gevolg van corona recht hebben op terugbetaling in geld, in plaats van dat de reisorganisatie ‘coronavouchers’ aan de consumenten mag aanbieden. TUI heeft met name bezwaar tegen het Bindend Advies, omdat naar de mening van TUI de Geschillencommissie zich ten onrechte ontvankelijk heeft verklaard om van het geschil kennis te nemen. Daartoe heeft TUI primair gesteld dat door de annulering van de reis in het geheel geen overeenkomst tot stand is gekomen en dat daarmee ook geen forumkeuze voor de Geschillencommissie is overeengekomen. Subsidiair heeft TUI gesteld dat de annulering geen tekortkoming aan de zijde van TUI op de bestemming of tijdens de pakketreis betreft, waardoor de Geschillencommissie niet bevoegd is van het geschil kennis te nemen. Tenslotte stelt TUI dat ook de inhoudelijke toetsing door de Geschillencommissie tot een naar de maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar resultaat heeft geleid.
5.2
Het meest vergaande argument van TUI dat door de annulering in het geheel geen overeenkomst tussen TUI en [gedaagde] tot stand is gekomen moet worden verworpen. Hoe dan ook is tussen partijen ten tijde van de boeking door [gedaagde] van de pakketreis op 18 januari 2020 een overeenkomst tussen [gedaagde] en TUI tot stand gekomen. [gedaagde] is destijds ingegaan op een aanbod van TUI voor een pakketreis naar een buitenlandse bestemming, oftewel [gedaagde] heeft dat aanbod geaccepteerd. Door dat aanbod van TUI en de acceptatie door [gedaagde] is een overeenkomst tussen partijen tot stand gekomen. TUI heeft de pakketreis ook aan [gedaagde] bevestigd. Daarna heeft [gedaagde] zelfs uitvoering gegeven aan de overeenkomst, namelijk heeft hij de prijs van de pakketreis, voordat deze zou plaatsvinden en voor de annulering ervan, geheel voldaan.
5.3
De kantonrechter is dus van oordeel dat tussen partijen op 18 januari 2020 een overeenkomst tot stand is gekomen. Na de betaling van de pakketreis door [gedaagde] was het – alleen – nog aan TUI om aan haar verplichtingen te voldoen, namelijk het uitvoeren van de pakketreis, dat wil zeggen verzorgen van de reis, het beschikbaar stellen van de accommodatie en het leveren van de overige overeengekomen diensten. Aan deze verplichting is TUI niet toegekomen, omdat tussen de totstandkoming van de overeenkomst, de betaling door [gedaagde] en de uitvoering van de pakketreis de coronapandemie de uitvoering onmogelijk maakte.
5.4
Partijen hebben de pakketreis ‘geannuleerd’. Nu is ‘annulering’ geen term die gelijkstaat aan enige vorm van in de wet bedoelde vormen van tenietgaan van verbintenissen, zoals bijvoorbeeld nakoming dat is. Maar in de term ligt besloten dat partijen, nadat de overeenkomst was gesloten en van de zijde van [gedaagde] ook reeds was uitgevoerd, zijn overeengekomen geen verdere uitvoering aan de overeenkomst te geven. TUI kon de pakketreis niet meer uitvoeren en [gedaagde] wilde dat niet meer of kon niet meer deelnemen aan de reis. Ondanks dat ook andere oplossingen denkbaar waren geweest, zoals bijvoorbeeld uitstel van de pakketreis of vervanging door een andere pakketreis al dan niet op een later tijdstip, hebben partijen gekozen voor en ingestemd met ‘annulering’, dat wil zeggen dat zij beiden van hun verplichtingen over en weer ontslagen wilden worden. Als gevolg daarvan kwam op TUI de verplichting te rusten de reissom aan [gedaagde] terug te betalen. Op zich heeft TUI de annulering ook zo opgevat, met dien verstande dat zij zich heeft aangesloten bij het destijds bedachte alternatief voor onmiddellijke terugbetaling via de coronavouchers. Dat alternatief was mede ingegeven doordat reisorganisaties bij onmiddellijke terugbetaling van vooruitbetaalde pakketreizen in grote liquiditeitsproblemen zouden kunnen komen en hun liquiditeitspositie met de coronavouchers voor de korte termijn zouden kunnen beschermen.
5.5
Naar het oordeel van de kantonrechter is ‘annulering’ geen term die erop duidt dat de overeenkomst vanaf het aangaan reeds nietig zou zijn geweest. In ieder geval is van een wilsgebrek, dat wellicht tot nietigheid zou kunnen leiden, geen sprake. Ten tijde van het aangaan van de overeenkomst wisten beide partijen waartoe zij zich verbonden en wilden zij beiden ook ieder voor zich die overeenkomst uitvoeren. Hoogstens zou gezegd kunnen worden dat de overeenkomst tussen partijen door eenzijdige opzegging (door [gedaagde] ) en acceptatie van die opzegging (door TUI) is tenietgegaan of dat partijen zijn overeengekomen dat de overeenkomst zou worden ontbonden, als gevolg waarvan TUI de reissom diende terug te betalen. Maar dat maakt niet dat gezegd kan worden dat nooit een overeenkomst tussen partijen tot stand is gekomen. Er heeft wel degelijk een overeenkomst tussen TUI en [gedaagde] bestaan. TUI heeft ook nimmer de nietigheid van de overeenkomst ingeroepen. Dat maakt ook dat de betaling van de reissom geen onverschuldigde betaling was, maar een verplichting op grond van de tussen partijen gesloten overeenkomst. Immers, [gedaagde] was gehouden de reissom binnen zekere tijd na boeking te voldoen en dat heeft hij ook gedaan. Zijn vordering tot terugbetaling was dan ook geen vordering op grond van onverschuldigde betaling, maar een verplichting van TUI, die voortvloeide uit de ‘annulering’ van de reis.
5.6
Overigens lijken ook de eigen Algemene Reisvoorwaarden van TUI Nederland ervan uit te gaan dat annulering van een pakketreis inhoudt dat een
geboektepakketreis, dat wil zeggen een eerder tussen partijen tot stand gekomen overeenkomst, wordt ontbonden en dat er dus geen sprake van is dat nooit een overeenkomst tussen partijen tot stand is gekomen. Artikel 5.1 van de eigen TUI-voorwaarden zegt namelijk:
Het kan zijn dat u een Pakketreis heeft geboekt en dat u niet meer in staat bent om deze te maken. Dan bieden wij u de mogelijkheid om uw Pakketreis te annuleren. Daar zijn wel kosten aan verbonden. De hoogte daarvan is een percentage van de reissom en is afhankelijk van het moment waarop u uw Pakketreis annuleert.In deze tekst zijn geen aanknopingspunten te vinden voor de eerste stelling van TUI dat nooit een overeenkomst tot stand is gekomen, integendeel.
5.7
De tweede stelling van TUI is dat de annulering niet in verband staat met de uitvoering van de overeenkomst door TUI op de bestemming of tijdens de pakketreis en daarmee niet valt onder de gevallen, die op grond van de overeengekomen voorwaarden door de Geschillencommissie beslecht worden. Deze stelling vereist een analyse van de reikwijdte en strekking van de betreffende voorwaarden.
5.8
Het startpunt van deze analyse is artikel 12 van de ANVR-Reizigersvoorwaarden in combinatie met artikel 4 van het Reglement van de Geschillencommissie, geciteerd in rechtsoverwegingen 2.7 en 2.8. De ANVR-Reizigersvoorwaarden maken deel uit van de overeenkomst tussen partijen. Met name uit de tekst van artikel 12 van de ANVR-Reizigersvoorwaarden blijkt dat de klachtenprocedure niet alleen betrekking heeft op en beperkt is tot klachten in verband met de uitvoering van de overeenkomst, zoals bijvoorbeeld klachten over de accommodatie. Dat blijkt alleen al uit het feit dat in artikel 12 onderscheid wordt gemaakt tussen ‘klachten tijdens de reis’ en ‘klachten na de reis’. Het verschil tussen beide categorieën van klachten is de wijze en het tijdstip waarop een klacht onder de aandacht van de reisorganisatie moet worden gebracht. Klachten ‘tijdens de reis’ moeten ‘onverwijld’ onder de aandacht worden gebracht van de lokale reisleiding, klachten ‘na de reis’ moeten ‘zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee maanden na afloop van de reis’ of ‘uiterlijk binnen twee maanden na jouw kennisname van de feiten’ bij de reisorganisatie zelf worden gemeld. Uit de aard van deze procedure vloeit voort dat het voorliggende geval geen klacht ‘tijdens de reis’ betreft.
5.9
Uit het feit dat artikel 12.7 van de ANVR-Reizigersvoorwaarden zich ook uitstrekken tot klachten betreffende de ‘totstandkoming van een overeenkomst’ blijkt dat de opstellers van de voorwaarden de klachten die naar de Geschillencommissie moeten worden verwezen niet hebben willen beperken tot klachten op de bestemming van de reis, zoals bijvoorbeeld klachten over de accommodatie of ter plaatse van de bestemming te leveren diensten.
5.1
Weliswaar staat boven artikel 12.7 van de ANVR-Reizigersvoorwaarden het kopje ’Na de reis’, hetgeen zou kunnen suggereren dat alleen klachten, die na de reis zijn opgekomen aan de Geschillencommissie kunnen worden voorgelegd, maar naar het oordeel van de kantonrechter kan en mag dat niet zo strikt worden uitgelegd, zeker niet nu in de tekst van artikel 12.7 staat dat de klachten ook de
totstandkoming van een overeenkomstkan betreffen, hetgeen per definitie voorafgaand aan de reis plaatsvindt.
5.11
De volgende vraag is dan of de woorden
totstandkoming van een overeenkomstzodanig strikt en beperkt moeten worden uitgelegd, dat alleen klachten over de totstandkoming aan de Geschillencommissie kunnen worden voorgelegd, maar niet andere klachten die verband houden met de overeenkomst. Daarbij kan gedacht worden aan klachten rondom de reclame, die voor de pakketreis is gemaakt, klachten betreffende de wijziging van een pakketreis na boeking, of andere klachten die niet perse beperkt zijn tot alleen het boekingsproces. Naar het oordeel van de kantonrechter mag artikel 12.7 van de ANVR-Reisvoorwaarden niet zo strikt worden uitgelegd.
5.12
Naar het oordeel van de kantonrechter moet artikel 12.7 van de ANVR-Reisvoorwaarden zo worden uitgelegd dat ook ‘klachten’, dus eigenlijk geschillen, die voortvloeien uit een overeenkomst met betrekking tot een pakketreis, aan de Geschillencommissie moeten worden voorgelegd. De Geschillencommissie heeft dit, zoals blijkt het Bindend Advies onder het hoofdje ‘Ontvankelijkheid’ op pagina 4 (van 7) getoetst aan haar eigen reglement, waarin alleen geschillen over de niet-betaling van een factuur, waaraan verder geen inhoudelijke klacht ten grondslag ligt, tot niet ontvankelijkheid leiden. Anders dan de Geschillencommissie kan de kantonrechter niet toetsen aan het Reglement Geschillencommissie Reizen, omdat dat reglement geen onderdeel uitmaakt van de overeenkomst tussen TUI en [gedaagde] . Maar op grond van de eerdergenoemde uitleg van artikel 12.7 van de ANVR-Reisvoorwaarden, komt de kantonrechter tot vrijwel dezelfde conclusie, namelijk dat de klacht rondom de coronavouchers (ook) door de Geschillencommissie dient te worden beslist.
5.13
Uit het voorgaande vloeit voort dat ook de tweede stelling van TUI dient te worden verworpen. Dat betekent dat nog slechts rest de beoordeling van de vraag of de Geschillencommissie tot een naar de maatstaven van redelijkheid en billijkheid tot een onaanvaardbaar resultaat hebben geleid.
5.14
In dat licht overweegt de kantonrechter als eerste dat hij geen procedurele gronden ziet op grond waarvan het Bindend Advies niet aan de maatstaf van redelijkheid en billijkheid zou voldoen. Uit het Bindend Advies blijkt dat de fundamentele beginselen van het procesrecht, zoals hoor en wederhoor in acht zijn genomen en de beslissing zelf in het Bindend Advies is gemotiveerd.
5.15
Ten aanzien van de inhoud van de beslissing van de Geschillencommissie heeft te gelden dat de kantonrechter de beslissing niet anders dan marginaal kan toetsen. Een integrale toetsing zal in feite een (verkapt) hoger beroep van de beslissing van de Geschillencommissie impliceren en dat zou in strijd zijn met het feit dat partijen in deze hebben gekozen voor geschillenbeslechting door de Geschillencommissie, die een voor beide partijen bindende
eindbeslissing in hun geschil neemt.
5.16
Uit het oogpunt van de marginale toets heeft de kantonrechter zich de vraag te stellen of de inhoud van de beslissing van de Geschillencommissie zodanig is dat deze bij juiste toepassing van de geldende regelgeving nooit tot de beslissing in het Bindend Advies had kunnen of mogen komen.
5.17
Het enige element, dat naar het oordeel van de kantonrechter, hernieuwde beoordeling vraagt is het door TUI ook in de procedure die tot het Bindend Advies geleid heeft opgeworpen punt, dat het Bindend Advies niet verenigbaar is met geldende dwingendrechtelijke regelgeving, inclusief de EU Richtlijn Pakketreizen en gekoppelde reisarrangementen (EU 2015/2302).
5.18
In ieder geval vloeit uit artikel 7:509 leden 3 en 4 Burgerlijk Wetboek (BW) voort dat een reiziger in geval van onvermijdelijke en buitengewone omstandigheden een pakketreis zonder beëindigingsvergoeding te beëindigen en heeft hij dan recht op
terugbetalingvan de voor de pakketreis betaalde bedragen. Ook TUI accepteert wel dat de coronapandemie een buitengewone omstandigheid is die het de [gedaagde] praktisch onmogelijk maakte de pakketreis te maken. Dat betekent in beginsel dat [gedaagde] op grond van artikel 7:509 lid 4 BW recht heeft op terugbetaling van de reissom. Weliswaar heeft TUI bij de Geschillencommissie aangevoerd dat de omstandigheden rondom de coronapandemie zodanig uitzonderlijk waren dat (ook) met een beroep op buitengewone omstandigheden deze verplichting opzij gezet zou moeten kunnen worden. De Geschillencommissie heeft in het Bindend Advies gemotiveerd op deze stellingname beslist. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft de Geschillencommissie daarmee geen dwingendrechtelijke bepalingen gepasseerd of onjuist toegepast.
5.19
Omdat ook overigens niet is gebleken dat het Bindend Advies naar de maatstaven van redelijkheid en billijkheid tot een onaanvaardbaar resultaat leidt, verwerpt de kantonrechter ook de derde stelling van TUI. Een en ander doet er echter niet aan af, dat de kantonrechter zich kan voorstellen dat TUI (en andere reisorganisatoren) rondom maart 2020 hun toevlucht hebben willen nemen naar coronavouchers. Bepaalde reizigers zullen geen bezwaren hebben gehad tegen de ontvangst van coronavouchers, voor sommigen zal het wellicht een welkom alternatief zijn geweest. Dat neemt echter niet weg dat reizigers, zoals [gedaagde] , zich tegen de afgifte van coronavouchers hebben mogen verzetten en dat de Geschillencommissie hen daarbij in het gelijk heeft gesteld. Indien het de reisbranche te ver gaat dat de Geschillencommissie ook over dergelijke geschillen oordeelt, ligt een wijziging van de voorwaarden op dit punt voor de hand. Via de band van deze procedure kan het door TUI gewenste resultaat echter niet bereikt worden. De vordering van TUI zal worden afgewezen.
5.2
Als de in het ongelijk gestelde partij zal TUI worden veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] . In zoverre zal de vordering van [gedaagde] in reconventie worden toegewezen.
De beslissing
De kantonrechter:
In conventie en in reconventie
- wijst de vordering van TUI af;
- veroordeelt TUI in de proceskosten aan de zijde van de [gedaagde] , begroot op
€ 436,00 vanwege salaris gemachtigde,
- veroordeelt TUI tot betaling van € 109,00 aan nasalaris, voor zover [gedaagde] daadwerkelijk nakosten zal maken, en voorts, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, te vermeerderen met de explootkosten van betekening van het vonnis;
- verklaart dit vonnis wat betreft de proceskostenveroordeling van TUI uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door kantonrechter mr. C.W.D. Bom en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 januari 2022, in tegenwoordigheid van de griffier.