ECLI:NL:RBDHA:2022:11793

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 april 2022
Publicatiedatum
10 november 2022
Zaaknummer
NL22.5113
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen maatregel van bewaring in vreemdelingenrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 april 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van eiser, die op 22 maart 2022 door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was opgelegd. Eiser had eerder in november 2021 een asielaanvraag ingediend, maar was op onbekende bestemming vertrokken. Bij zijn aanhouding op 22 maart 2022 werd hij opnieuw in bewaring gesteld. Eiser stelde dat de Staatssecretaris onvoldoende voortvarend had gehandeld in de behandeling van zijn asielaanvraag en dat dit had geleid tot onterecht lange bewaring.

De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris niet onrechtmatig had gehandeld door de asielaanvraag opnieuw in behandeling te nemen na de aanhouding van eiser. De rechtbank concludeerde dat er voldoende gronden waren voor de maatregel van bewaring, waaronder het risico dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. De rechtbank vond dat de Staatssecretaris binnen een redelijke termijn had gehandeld en dat het beroep van eiser ongegrond was. Het verzoek om schadevergoeding werd eveneens afgewezen, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

De uitspraak werd gedaan door rechter mr. R.J.A. Schaaf, in aanwezigheid van griffier mr. E. Mulder, en werd openbaar gemaakt op 6 april 2022. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL22.5113
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. M.J. Paffen), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. A.M.H. van de Wal).

Procesverloop

Bij besluit van 22 maart 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 april 2022. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen de heer Hamidi. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Bewaringsgronden
1. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft als zware gronden1 vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en
1. Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
nationaliteit;
en als lichte gronden2 vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd niet heeft betwist.
Voortvarendheid
2. Eiser stelt dat verweerder onvoldoende voortvarend heeft gehandeld. Eiser heeft in november 2021 een asielaanvraag gedaan. Hij is op 22 maart 2022 staande gehouden en in bewaring gesteld. Pas op 3 april 2022 heeft verweerder een voornemen genomen in het kader van de Dublinprocedure. Dit had allemaal sneller gekund: verweerder heeft ongeveer drie maanden de tijd gehad om de asielaanvraag in behandeling te nemen en daarop te beslissen. In dat geval had verweerder er ook eerder kunnen toe overgaan om eiser over te dragen aan Spanje.
3. De rechtbank oordeelt als volgt. Op 12 november 2021 is eiser met onbekende bestemming vertrokken. Daarna werd eiser per toeval op 22 maart 2022 aangetroffen en staande gehouden. Er is geen rechtsregel die verweerder heeft verplicht om de asielaanvraag (direct) af te doen naar aanleiding van de omstandigheid dat eiser met onbekende bestemming was vertrokken. Verweerder heeft niet onrechtmatig gehandeld door deze aanvraag weer in behandeling te nemen toen eiser op 22 maart 2022 weer “in beeld” kwam. Op dat moment heeft verweerder de Dublinprocedure opgestart. Na tien dagen heeft verweerder een gehoor afgenomen en een voornemen uitgebracht. De rechtbank acht dit geen onredelijk lange termijn. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank voldoende voortvarend gehandeld. De beroepsgrond faalt.
4. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Mulder, griffier.
2 Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
06 april 2022

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.