ECLI:NL:RBDHA:2022:11790

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 april 2022
Publicatiedatum
10 november 2022
Zaaknummer
NL22.4978
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van vreemdeling en afwijzing verzoek om schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 april 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een vreemdeling. Eiser, die verblijft bij het Leger des Heils, heeft tegen het besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid beroep ingesteld. De Staatssecretaris had op 22 maart 2022 de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser stelde dat hij bereikbaar was voor de Staatssecretaris en dat er met een lichter middel dan inbewaringstelling had kunnen worden volstaan.

De rechtbank overwoog dat de maatregel van bewaring gerechtvaardigd was, omdat er een risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken en de voorbereiding van zijn vertrek of uitzetting zou beletten. Eiser had herhaaldelijk aangegeven niet uit eigen beweging Nederland te zullen verlaten, wat de rechtbank als een zwaarwegende grond beschouwde. De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris geen aanleiding had hoeven zien om een lichter middel toe te passen, ondanks de stelling van eiser dat hij bereikbaar was.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 4 april 2022, en tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL22.4978
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [v-nummer]

(gemachtigde: mr. E. Stap), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. A.M.H. van de Wal).

Procesverloop

Bij besluit van 22 maart 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 april 2022. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Bewaringsgronden
1. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft als zware gronden1 vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht
1
Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3f. zich zonder noodzaak heeft ontdaan van zijn reis- of identiteitsdocumenten;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer; en als lichte gronden2 vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd niet heeft betwist.
Lichter middel
2. Eiser stelt dat hij bij het Leger des Heils verblijft, hij was daar bereikbaar voor verweerder. Verweerder had daarom met een lichter middel dan de inbewaringstelling kunnen volstaan.
3. De rechtbank oordeelt als volgt. Het risico op onttrekking volgt uit de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd. Verder heeft eiser meerdere malen aangegeven niet uit eigen beweging Nederland te zullen verlaten. Tegen deze achtergrond heeft verweerder in de omstandigheid dat eiser voor verweerder bereikbaar zou zijn geen aanleiding hoeven zien om te volstaan met het opleggen van een lichter middel dan de maatregel van bewaring.
4. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Mulder, griffier.
2 Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
04 april 2022

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.