ECLI:NL:RBDHA:2022:11761

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 november 2022
Publicatiedatum
10 november 2022
Zaaknummer
NL22.6307
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van het verzoek om verblijf op basis van gezinsleven in Nederland met verwijzing naar artikel 8 EVRM

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 november 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure waarbij eiseressen, drie Syrische vrouwen, een beroep hebben ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiseressen beogen verblijf in Nederland bij hun zoon en broer, die een verblijfsvergunning asiel heeft. Het bestreden besluit van 1 april 2022 verklaarde hun bezwaar ongegrond, ondanks het bestaan van familie- en gezinsleven. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 6 oktober 2022, waarbij de referent en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals een tolk. De rechtbank heeft de belangenafweging van verweerder getoetst aan de hand van artikel 8 van het EVRM, dat het recht op respect voor privé- en gezinsleven waarborgt.

De rechtbank oordeelt dat verweerder alle relevante feiten en omstandigheden in zijn belangenafweging heeft betrokken. Hoewel de rechtbank erkent dat de eiseressen en de referent moeilijke omstandigheden hebben doorstaan, waaronder het verlies van hun vader, heeft verweerder terecht geconcludeerd dat de belangenafweging in het nadeel van eiseressen uitvalt. De rechtbank benadrukt dat de economische situatie van de referent en de mogelijkheid dat eiseres 1 een beroep zal moeten doen op de openbare kas voor medische zorg zwaar meewegen in de afweging. De rechtbank concludeert dat de belangen van de staat bij een restrictief toelatingsbeleid zwaarder wegen dan de belangen van de eiseressen bij hereniging.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat de eiseressen niet in aanmerking komen voor verblijf in Nederland op basis van gezinsleven. De rechtbank wijst erop dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.6307
V-nummers: [nummer 1], [nummer 2] en [nummer 3]

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam 1], eiseres 1,

[naam 2], eiseres 2
en
[naam 3], eiseres 3,
tezamen: eiseressen,
(gemachtigde: mr. N. Vollebergh),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. C.W.M. van Breda).

Procesverloop

Eiseressen hebben op 12 april 2022 beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 1 april 2022 (het bestreden besluit).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 6 oktober 2022 op zitting behandeld. Referent is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen O. Al Othman. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseressen zijn op respectievelijk [geboortedatum 1], [geboortedatum 2] en [geboortedatum 3] geboren en hebben de Syrische nationaliteit. Zij beogen verblijf in Nederland bij hun zoon en broer, [naam 4] (referent), die sinds 12 augustus 2020 in het bezit is van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Referent heeft binnen drie maanden na verlening van deze verblijfsvergunning een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf ingediend voor eiseressen.
2. Bij besluit van 3 maart 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder deze aanvraag afgewezen. Hiertegen is op 25 maart 2021 bezwaar ingediend. Het besluit op bezwaar van 22 oktober 2021 is door verweerder op 8 februari 2022 ingetrokken, waarna referent zijn bezwaar op 21 februari 2022 heeft toegelicht tijdens een ambtelijke hoorzitting.
3. Bij het bestreden besluit van 1 april 2022 is het bezwaar alsnog ongegrond verklaard. Alhoewel verweerder uitgaat van het bestaan van familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM [1] tussen referent en eiseressen valt de belangenafweging in het nadeel van eiseressen uit.
4. Eiseressen voeren in beroep het volgende aan. Verweerder heeft ten onrechte niet alle feiten en omstandigheden volledig en zorgvuldig in kaart gebracht. Verweerder heeft nagelaten om de rol en functie van referent binnen het gezin expliciet te benoemen, terwijl deze rol essentieel is. De belangenafweging schiet in dit opzicht dan ook te kort. Subsidiair wordt gesteld dat de belangenafweging ten onrechte in het nadeel van eiseressen is uitgevallen. Verweerder had kenbaar moeten meewegen dat het gebrek aan inkomen een gevolg kan zijn van de huidige situatie, die voor referent als verlammend werkt. Bovendien had verweerder daarbij moeten meewegen dat onder de huidige economische omstandigheden het aannemelijk is dat referent ook daadwerkelijk zou kunnen werken na hereniging met zijn familie. Hierbij is ook van belang dat referent in het verleden heeft aangetoond (economische) verantwoordelijkheid te nemen. Te weinig gewicht is toegekend aan de omstandigheid dat het hier gaat om een verscheurd gezin en de traumatiserende gevolgen hiervan voor zowel referent als eiseressen. Het gezinsleven is essentieel voor het welzijn van referent en kan slechts in Nederland worden uitgeoefend. Daarbij komt dat aan de belangen van het minderjarige zusje van referent onvoldoende gewicht is toegekend.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling [2] moet de rechtbank toetsen of verweerder alle relevante feiten en omstandigheden in zijn belangenafweging heeft betrokken. Dit toetst de rechtbank vol. Als alle relevante feiten en omstandigheden zijn meegewogen, moet de rechtbank beoordelen of de uitkomst van de belangenafweging getuigt van een ‘fair balance’ tussen enerzijds het belang van de vreemdeling bij de uitoefening van het privéleven in Nederland en anderzijds het algemeen belang van de Nederlandse staat bij het voeren van een restrictief toelatingsbeleid. Dit laatste toetst de rechtbank enigszins terughoudend. [3]
6. De rechtbank volgt eiser niet in zijn standpunt dat verweerder niet alle feiten en omstandigheden volledig en zorgvuldig in kaart heeft gebracht. In het bestreden besluit heeft verweerder immers de intensiteit van het gezinsleven als relevante omstandigheid aangemerkt. In dit verband heeft verweerder overwogen dat referent altijd samen met eiseressen in gezinsverband heeft samengewoond en hij een sterke band met hen heeft. Ter zitting heeft verweerder nader toegelicht dat onder de intensiteit van het gezinsleven ook begrepen is geweest de rol die eiser na het overlijden van zijn vader op zich heeft genomen.
7. Verweerder heeft de intensiteit van het gezinsleven en de psychische problemen die bij referent en eiseres 1 zijn ontstaan door de door hen meegemaakte gebeurtenissen, in het voordeel van eiseressen gewogen. Daarnaast heeft verweerder in het voordeel van eiseressen meegewogen dat niet is gebleken dat hun verblijf een risico voor de openbare orde zou vormen en dat in hun geval sprake is van een objectieve belemmering om het gezinsleven in Syrië uit te oefenen. Het belang van van eiseres 3 als minderjarig kind weegt ook zwaar mee in de belangenafweging. In het nadeel van eiseressen heeft verweerder laten meewegen dat referent een uitkering ontvangt in het kader van de Participatiewet en dus (nog) niet in staat is om in de kosten van zijn eigen levensonderhoud te voorzien. Verder heeft verweerder in het nadeel van eiseressen laten meewegen dat de kans reëel is dat eiseres 1 ten laste zal komen van de openbare kas voor de kosten van de voor haar benodigde medische zorg. Naast deze economische factoren heeft verweerder ook in het nadeel van eiseressen meegewogen dat referent en eiseressen op afstand invulling kunnen blijven geven aan het gezinsleven en dat de band van eiseressen met Syrië sterker is dan de band met Nederland. Dat referent geld stelt over te maken aan eiseressen is voor verweerder ook geen omstandigheid die in het voordeel van eiseressen kan wegen. Deze financiële steun vanuit Nederland kan immers worden voortgezet, ook als de gezinsleden in het buitenland verblijven. Tot slot is in het nadeel van eiseressen meegewogen dat referent niet open staat voor enige vorm van behandeling voor zijn gestelde psychische problemen. Niet is aangetoond of behandeling nodig is en welke behandeling dat zou zijn. Verder is niet aangetoond of de gestelde problematiek van referent en eiseres 1 slechts verholpen kan worden door hereniging van hun gezin.
8. Verweerder heeft niet ten onrechte aan voornoemde voor eiseressen nadelige feiten en omstandigheden een zwaarder gewicht toegekend dan aan de feiten en omstandigheden die tot hun voordeel strekken. Omdat het economisch belang zwaar weegt heeft verweerder bij zijn belangenafweging mogen betrekken dat referent een beroep doet op de openbare kas en dat er een reële kans is dat eiseres 1 bij vestiging in Nederland eveneens een beroep zal moeten doen op de openbare kas voor de kosten van haar medische zorg. De beroepsgrond dat verweerder in dit verband kenbaar had moeten meewegen dat het gebrek aan inkomen een gevolg kan zijn van de huidige voor referent verlammende situatie, slaagt niet. Niet is onderbouwd dat de psychische problemen van referent tot gevolg hebben dat referent niet kan werken. Daarbij komt dat verweerder in het bestreden besluit terecht heeft overwogen dat niet is gebleken dat de psychische problematiek van referent slechts verholpen kan worden door de fysieke aanwezigheid van eiseressen. Alhoewel begrijpelijk is dat referent eiseressen graag bij zich zou willen hebben, slaagt de beroepsgrond dat het uitoefenen van gezinsleven essentieel is voor het welzijn van referent, dan ook niet. Gelet op het voorgaande slaagt ook niet de beroepsgrond dat het onder de huidige economische omstandigheden aannemelijk is dat referent na hereniging met zijn gezin ook daadwerkelijk aan de slag zou kunnen. Dat referent in het verleden (economische) verantwoordelijkheid heeft genomen kan niet leiden tot een ander oordeel. Dat verweerder te weinig gewicht toekent aan de belangen van eiseressen en referent wordt verder niet gevolgd. Verweerder heeft in de belangenafweging immers ook veel feiten en omstandigheden in het voordeel van eiseressen meegewogen. Hierbij acht de rechtbank in het bijzonder van belang dat in het voordeel van eiseressen is meegewogen dat zij en referent als gezin zeer moeilijke omstandigheden het hoofd hebben moeten bieden, waaronder het gewelddadige verlies van hun vader respectievelijk echtgenoot. Echter, door verweerder is niet ten onrechte gemotiveerd overwogen dat niet is gebleken van zeer bijzondere omstandigheden waardoor de belangenafweging in het voordeel van eiseressen dient uit te vallen. In dit verband heeft verweerder het economisch belang van de Staat terecht meegewogen. Daarbij komt dat verweerder heeft kunnen overwegen dat alhoewel de bijzondere belangen van eiseres 3 als minderjarig kind zwaar meewegen in de belangenafweging, dit niet leidt tot een belangenafweging die in zijn geheel positief uitvalt voor eiseressen. De band van eiseres 3 met eiseres 1 prevaleert immers boven haar band met referent, door het bestreden besluit wordt zij niet van haar moeder gescheiden.
9. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat verweerder alle relevante feiten en omstandigheden in zijn belangenafweging heeft betrokken en zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat die afweging heeft geresulteerd in een ‘fair balance’ tussen enerzijds het belang van eisers bij de uitoefening van het familie- en gezinsleven hier in Nederland en anderzijds het algemeen belang van de Nederlandse samenleving bij het voeren van een restrictief toelatingsbeleid.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. N.M.L. van der Kammen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
2.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
3.Zie bijvoorbeeld de Afdelingsuitspraak van 6 september 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2573.