ECLI:NL:RBDHA:2022:11757

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 april 2022
Publicatiedatum
10 november 2022
Zaaknummer
NL22.6596
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een Turkse vreemdeling en de rechtmatigheid van de maatregel in het licht van zicht op uitzetting

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 april 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een Turkse vreemdeling. De eiser, vertegenwoordigd door mr. W. Spijkstra, had beroep ingesteld tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat hem op 14 april 2022 de maatregel van bewaring had opgelegd op grond van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser stelde dat hij van Turkse nationaliteit is en dat er een procedure loopt bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) tegen een eerder besluit, waarin prejudiciële vragen aan het Europese Hof van Justitie zijn gesteld. Eiser voerde aan dat hij niet gedwongen kan worden uitgezet naar Turkije, omdat hij niet vrijwillig zal terugkeren en er geen zicht op uitzetting zou zijn.

De rechtbank overwoog dat eiser op dat moment geen rechtmatig verblijf had en dat zolang de voorlopige voorziening bij de ABRvS niet was toegekend, er geen procedureel rechtmatig verblijf was. De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris de maatregel van bewaring mocht opleggen, omdat er een risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. De rechtbank verwierp de stelling van eiser dat er geen zicht op uitzetting was, omdat de Turkse autoriteiten nog steeds LP's voor Turkije verstrekken en de eerdere mededeling van het Turkse consulaat niet relevant was voor de huidige situatie.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees ook het verzoek om schadevergoeding af. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. J.G. Nicholson, rechter, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL22.6596
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. W. Spijkstra), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. R. Hopman).

Procesverloop

Bij besluit van 14 april 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 25 april 2022 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Turkse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [1969] .
2. Bij meeromvattende beschikking van 5 oktober 2018 is de verblijfsvergunning van eiser ingetrokken, is er een terugkeerbesluit opgelegd en is aan eiser een zwaar inreisverbod van 10 jaar uitgevaardigd. Eiser voert aan dat er een procedure loopt bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) tegen deze meeromvattende beschikking, waarin prejudiciële vragen zijn gesteld aan het Europese Hof van Justitie. Op 22 april 2022 is een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend bij de ABRvS, die ertoe strekt dat eiser niet mag worden overgedragen aan Turkije totdat op het hoger beroep is beslist. Als deze voorlopige voorziening was gevraagd op het moment dat het hoger beroep was ingesteld, was deze waarschijnlijk toegekend en zou hij procedureel rechtmatig verblijf hebben gehad, aldus eiser. Om die reden is de maatregel van bewaring onrechtmatig.
3. De rechtbank overweegt als volgt. Eiser heeft op dit moment geen rechtmatig verblijf. Zolang de voorlopige voorziening niet is toegekend, heeft eiser ook geen procedureel rechtmatig verblijf. Het is niet met zekerheid te zeggen dat de voorlopige voorziening zal worden toegewezen. Verweerder mocht eiser dan ook in bewaring stellen. Daarnaast merkt verweerder ter zitting op dat de bewaring van eiser zal worden opgeheven indien de voorlopige voorziening wordt toegewezen. De beroepsgrond slaagt niet.
4. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3h. tot ongewenst vreemdeling is verklaard als bedoeld in artikel 67 van de Wet of tegen hem een inreisverbod is uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Wet;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer; en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
5. Verweerder kan bij de zware gronden die hij aan de maatregel van bewaring ten grondslag legt, volstaan met een toelichting waaruit de feitelijke juistheid van die gronden blijkt, behalve bij grond 3h en 3m.1 Bij de lichte gronden is wel een nadere toelichting vereist. Eiser heeft de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag liggen niet bestreden.
Zicht op uitzetting
6. Eiser heeft naar eigen zeggen in 2020 op het Turkse consulaat in Deventer te horen gekregen dat gedwongen uitzetting naar Turkije niet mogelijk is. Omdat eiser niet vrijwillig zal terugkeren, ontbreekt volgens eiser zicht op uitzetting. Daarnaast voert eiser aan dat Turkije nog niet heeft gereageerd op het overnameverzoek van 10 februari 2022. Volgens hem bewijst dit dat Turkije niet meewerkt aan de gedwongen uitzetting van eiser.
7. De rechtbank overweegt als volgt. Verweerder heeft ter zitting onweersproken gesteld dat LP’s voor Turkije nog steeds worden verstrekt. De door de Turkse autoriteiten – beweerdelijk – gedane mededeling dat alleen vrijwillige terugkeer naar Turkije mogelijk is, dateert uit 2020 en zegt niets over de situatie nu. Eiser heeft zijn stelling ook niet verder onderbouwd. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat er geen zicht op
1. Dit volgt uit de uitspraak van ABRvS van 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:829.
uitzetting is. Dat de Turkse autoriteiten nog niet hebben gereageerd op het overnameverzoek van 10 februari 2022 maakt dit niet anders.
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.G. Nicholson, rechter, in aanwezigheid van mr.
M.A.W.M. Engels, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
29 april 2022
en is openbaar gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl
Mr. J.G. Nicholson M.A.W.M. Engels
Rechter Griffier
Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland
Documentcode: [documentcode]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling
bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.