Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
[eiser] , eiser
Procesverloop
Overwegingen
Beslissing
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 april 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een Turkse vreemdeling. De eiser, vertegenwoordigd door mr. W. Spijkstra, had beroep ingesteld tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat hem op 14 april 2022 de maatregel van bewaring had opgelegd op grond van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser stelde dat hij van Turkse nationaliteit is en dat er een procedure loopt bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) tegen een eerder besluit, waarin prejudiciële vragen aan het Europese Hof van Justitie zijn gesteld. Eiser voerde aan dat hij niet gedwongen kan worden uitgezet naar Turkije, omdat hij niet vrijwillig zal terugkeren en er geen zicht op uitzetting zou zijn.
De rechtbank overwoog dat eiser op dat moment geen rechtmatig verblijf had en dat zolang de voorlopige voorziening bij de ABRvS niet was toegekend, er geen procedureel rechtmatig verblijf was. De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris de maatregel van bewaring mocht opleggen, omdat er een risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. De rechtbank verwierp de stelling van eiser dat er geen zicht op uitzetting was, omdat de Turkse autoriteiten nog steeds LP's voor Turkije verstrekken en de eerdere mededeling van het Turkse consulaat niet relevant was voor de huidige situatie.
De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees ook het verzoek om schadevergoeding af. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. J.G. Nicholson, rechter, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.