ECLI:NL:RBDHA:2022:11756

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 april 2022
Publicatiedatum
10 november 2022
Zaaknummer
NL22.6805
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen maatregel van bewaring van vreemdeling met Braziliaanse nationaliteit

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 april 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een vreemdeling van Braziliaanse nationaliteit. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 15 april 2022 de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000. De vreemdeling, bijgestaan door zijn gemachtigde, heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, waarbij hij tevens een verzoek om schadevergoeding indiende. Tijdens de zitting op 25 april 2022, die via een beeldverbinding plaatsvond, heeft de rechtbank de vreemdeling en zijn gemachtigde gehoord, evenals de vertegenwoordiger van de Staatssecretaris.

De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting aangehouden om de Staatssecretaris in de gelegenheid te stellen te onderzoeken wat er is gebeurd met het geld dat de vreemdeling bij zijn strafrechtelijke aanhouding bij zich had. De vreemdeling stelde dat hij € 800,- had, maar de Staatssecretaris gaf aan dat er een bedrag van € 309,- was ingehouden vanwege een boete. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vreemdeling bij zijn aanhouding € 661,60 bij zich had, en dat hij onvoldoende middelen had om zelfstandig terug te keren naar Brazilië.

De rechtbank overwoog dat de gronden voor de maatregel van bewaring, namelijk het niet op de voorgeschreven wijze binnenkomen van Nederland en het zich onttrekken aan toezicht, feitelijk juist waren. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL22.6805
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. F. Fonville), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. R. Hopman).

Procesverloop

Bij besluit van 15 april 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 25 april 2022 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen meneer V.H. Magalhaes. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting aangehouden om verweerder in de gelegenheid te stellen te onderzoeken wat er is gebeurd met het geld dat eiser bij zijn strafrechtelijke aanhouding bij zich had. Volgens eiser was dit een bedrag van € 800,-. Verweerder heeft op 26 april 2022 een aantal aanvullende stukken geüpload en hierop een nadere toelichting te gegeven. Eiser heeft geen reactie ingediend.
De rechtbank heeft het onderzoek op 28 april 2022 gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Braziliaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [1972].
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken.
Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld; 4f. arbeid heeft verricht in strijd met de Wet arbeid vreemdelingen.
3. Eiser heeft alle gronden bestreden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag liggen. Ten aanzien van de zware grond 3a voert eiser aan dat aan het verlopen visum, zonder nadere toelichting van verweerder, niet het vermoeden kan worden ontleend dat eiser niet op de voorgeschreven wijze Nederland is binnengekomen. Ten aanzien van de zware grond 3b voert eiser aan dat door het ontbreken van uitreisstempels niet kan worden vastgesteld dat hij de Europese Unie niet heeft verlaten en dat hij zich daarom hier illegaal zou hebben opgehouden.
4. De rechtbank overweegt als volgt. Verweerder zal bijna nooit kunnen aantonen dat een vreemdeling niet op de voorgeschreven wijze is in gereisd. Indien verweerder echter op goede gronden vermoedt dat een vreemdeling niet op de voorgeschreven wijze Nederland is binnengekomen, kan deze grond aan de maatregel van bewaring ten grondslag worden gelegd. Aan het ontbreken van een inreisstempel kan het vermoeden worden ontleend dat een vreemdeling niet op de voorgeschreven wijze Nederland is in gereisd. Verweerder heeft er in deze zaak op kunnen wijzen dat eisers visum (voor Italië) in 2019 is verlopen en dat hij naar eigen zeggen sinds een maand in Nederland verblijft. Op basis hiervan heeft verweerder redelijkerwijs tot de conclusie kunnen komen dat eiser niet op de voorgeschreven wijze is in gereisd. Deze grond is daarom feitelijk juist en terecht aan eiser tegengeworpen. Ten aanzien van de zware grond 3b overweegt de rechtbank dat verweerder ter zitting terecht heeft aangevoerd dat eiser zich bij binnenkomst in Nederland niet heeft gemeld bij de korpschef. Hierdoor heeft eiser zich onttrokken aan het toezicht op vreemdelingen. Deze grond is daarom ook feitelijk juist en terecht aan eiser tegengeworpen.
5. De zware gronden 3a en 3b kunnen de maatregel van bewaring al zelfstandig dragen. De overige geschilpunten behoeven daarom geen bespreking. De beroepsgrond slaagt niet.
Lichter middel
6. Eiser voert aan dat hij zelfstandig kan en wil terugkeren naar Brazilië. Hij heeft een paspoort en hij had ten tijde van zijn aanhouding voldoende geld om een ticket naar Brazilië aan te schaffen en tot aan het vertrek in zijn onderhoud te voorzien. Eiser stelt dat hij € 800,- had ten tijde van zijn aanhouding, maar dat hij nog maar € 350,- had toen hij in bewaring werd gesteld. Met € 800,- had eiser zelfstandig kunnen terugkeren, maar verweerder heeft een bedrag van ongeveer € 300,- ingehouden omdat eiser nog een boete moest betalen. Dat acht eiser in strijd met de Terugkeerrichtlijn. Er had voorrang gegeven moeten worden aan de terugkeer van eiser. Verweerder had kunnen en moeten volstaan met het opleggen van een meldplicht, zodat eiser zelf een vlucht naar Brazilië kon regelen. Verder wil eiser weten
wat er met zijn geld is gebeurd.
7. Verweerder heeft onderzoek gedaan naar het geld van eiser. Uit dit onderzoek is gebleken dat eiser bij zijn strafrechtelijke aanhouding € 661,60 bij zich had. Dit is vervolgens verminderd met een boete ad € 309,-.1 Bij binnenkomst bij het detentiecentrum in Rotterdam had eiser dus nog €352,60. Verweerder stelt zich primair op het standpunt dat het strafrechtelijke voortraject in deze procedure niet ter beoordeling voorligt. Verder stelt verweerder zich op het standpunt dat, indien de boete niet zou zijn opgelegd, eiser alsnog onvoldoende middelen zou hebben gehad voor zelfstandige terugkeer naar Brazilië. Eiser dient over tenminste €55,- per dag te beschikken, exclusief de eventuele kosten voor een vliegreis.
8. De rechtbank overweegt als volgt. De informatie van verweerder is in lijn met de andere processtukken. De rechtbank volgt daarom verweerder in zijn stelling dat eiser bij zijn aanhouding in het bezit was van € 661,60 en overweegt dat niet aannemelijk is dat eiser daarmee zelfstandig had kunnen terugkeren naar Brazilië. De rechtbank overweegt daartoe als volgt. Eiser heeft in het gehoor voor de inbewaringstelling verklaard dat hij binnen een week of anderhalve week wilde vertrekken. Zoals verweerder in zijn nadere reactie van 26 april 2022 gemotiveerd heeft gesteld, diende eiser in dat geval te beschikken over ten minste
€385,- (uitgaande van een verblijf van een week). Dat zou betekenen dat eiser dan nog maar
€276,60 zou overhouden voor het bekostigen van een vliegticket. Naar het oordeel van de rechtbank is het niet aannemelijk dat eiser voor dat bedrag een ticket naar Brazilië had kunnen kopen. De beroepsgrond slaagt niet en verweerder hoefde geen lichter middel toe te passen. De vraag of het opleggen van een boete in strijd is met de Terugkeerrichtlijn behoeft geen bespreking meer.
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.G. Nicholson, rechter, in aanwezigheid van mr.
M.A.W.M. Engels, griffier.
1. boete + € 9,- administratiekosten, wegens het niet onverwijld melding doen van zijn illegaal verblijf gedurende een periode van meer dan 15 dagen en minder dan 3 maanden .
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
29 april 2022
en is openbaar gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl
Mr. J.G. Nicholson M.A.W.M. Engels
Rechter Griffier
Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland
Documentcode: [documentcode]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling
bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.