In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 mei 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Turkse nationaliteitdrager, heeft een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, omdat hij vreest dat hij bij terugkeer naar Turkije door de autoriteiten zal worden aangehouden en gevangengenomen. Eiser heeft eerder meerdere keren verhoor ondergaan door de Turkse autoriteiten in verband met vermeende steun aan de Partiya Karkerên Kurdistan (PKK). De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag afgewezen, omdat hij niet aannemelijk achtte dat eiser in de negatieve belangstelling van de Turkse autoriteiten staat.
Eiser heeft tegen deze afwijzing beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 31 maart 2022 is eiser verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, en is er een tolk aanwezig geweest. De rechtbank heeft de geloofwaardigheid van de identiteit en de herkomst van eiser erkend, maar de staatssecretaris heeft onvoldoende gemotiveerd waarom de vrees van eiser voor vervolging niet aannemelijk is. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser's asielrelaas geloofwaardig is en dat er voldoende aanwijzingen zijn dat hij daadwerkelijk risico loopt bij terugkeer naar Turkije.
De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op de asielaanvraag van eiser. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,-. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak voor een zorgvuldige motivering van besluiten in asielzaken, vooral wanneer er sprake is van mogelijke vervolging in het land van herkomst.