In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over de asielaanvraag van een Ugandese vrouw, die stelt lesbisch te zijn en daardoor problemen in haar thuisland te ondervinden. De aanvraag werd eerder afgewezen, maar de rechtbank vernietigde deze afwijzing in 2019. In het bestreden besluit van 23 september 2021 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid de aanvraag opnieuw afgewezen, waarbij de geloofwaardigheid van de verklaringen van eiseres over haar seksuele geaardheid ter discussie werd gesteld. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.
De rechtbank heeft de zaak op 31 maart 2022 behandeld, waarbij eiseres aanwezig was met haar gemachtigde, terwijl de staatssecretaris niet verscheen. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris onvoldoende rekening heeft gehouden met de eerdere uitspraak en de motivering van de afwijzing niet voldoende is. De rechtbank benadrukt dat de verklaringen van eiseres over haar lesbische geaardheid meer gewicht hadden moeten krijgen in de beoordeling.
De rechtbank komt tot de conclusie dat het bestreden besluit niet kan standhouden en vernietigt dit. Eiseres heeft recht op een nieuwe beoordeling van haar asielaanvraag, waarbij de staatssecretaris binnen zes weken een nieuw besluit moet nemen. Daarnaast wordt de staatssecretaris veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 1.518,-. Het beroep met zaaknummer NL21.16611 wordt niet-ontvankelijk verklaard, omdat het al een eerder beroep betreft dat aanhangig is.