In deze verdelingszaak, die op 9 november 2022 door de Rechtbank Den Haag is behandeld, vordert de vrouw een bedrag van € 338.256,- van de gedaagden, bestaande uit haar ex-echtgenoot, diens holding en een pensioen B.V. De vordering is gebaseerd op de Wet verevening pensioenrechten, waarbij de vrouw aanspraak maakt op 50% van het tijdens het huwelijk opgebouwde pensioen. De ex-echtgenoot, die tevens bestuurder van de holding is, wordt verweten dat hij onrechtmatig heeft gehandeld door privé-onttrekkingen te doen, waardoor de holding niet in staat is om aan de pensioenverplichtingen te voldoen. De rechtbank oordeelt dat de pensioenaanspraak op de holding rust en niet op de pensioen B.V. De vordering tegen de pensioen B.V. wordt afgewezen, omdat er geen grondslag voor bestaat. De rechtbank concludeert dat de vrouw recht heeft op de pensioenaanspraak, maar dat de ex-echtgenoot niet persoonlijk aansprakelijk is voor de financiële situatie van de holding, omdat er geen sprake is van bovenmatige privé-onttrekkingen. De vordering van de vrouw tegen de holding wordt toegewezen, waarbij de holding wordt veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag aan een door de vrouw aan te wijzen pensioenverzekeringsmaatschappij. De wettelijke rente wordt afgewezen, omdat de vrouw niet heeft aangetoond dat de holding in verzuim is.