ECLI:NL:RBDHA:2022:117

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 januari 2022
Publicatiedatum
12 januari 2022
Zaaknummer
C/09/587330 / FA RK 19-10103
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot adoptie en toewijzing gezamenlijk gezag over minderjarige met geslachtsnaamwijziging

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 januari 2022 uitspraak gedaan in een verzoek tot adoptie van een minderjarige door de stiefouder, alsook een verzoek tot wijziging van de geslachtsnaam van de minderjarige. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vader van de minderjarige, die de Bulgaarse nationaliteit heeft, niet heeft voldaan aan de voorwaarden voor adoptie zoals gesteld in de artikelen 1:227 en 1:228 van het Burgerlijk Wetboek. De rechtbank oordeelt dat de minderjarige in de toekomst nog steeds iets van haar vader in de hoedanigheid van ouder te verwachten heeft, wat een vereiste is voor adoptie. De vader heeft aangegeven contact met de minderjarige te willen onderhouden, en de minderjarige heeft ook bevestigd dat zij contact met hem op prijs stelt. Hierdoor kan niet worden geoordeeld dat aan de voorwaarden voor adoptie is voldaan, en wordt het verzoek tot adoptie afgewezen.

Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat er voldoende gronden zijn om verzoeker samen met de moeder te belasten met het gezag over de minderjarige. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een nauwe persoonlijke betrekking bestaat tussen verzoeker en de minderjarige, en dat verzoeker en de moeder gezamenlijk de zorg voor de minderjarige hebben gedragen, ondanks dat hun relatie inmiddels is beëindigd. De rechtbank heeft besloten om af te wijken van de wettelijke termijn van drie jaar voor eenhoofdig ouderlijk gezag, omdat dit in het belang van de minderjarige is. De rechtbank heeft ook de geslachtsnaam van de minderjarige gewijzigd in die van verzoeker, zodat zij dezelfde naam heeft als de overige gezinsleden. De beslissing is genomen met inachtneming van de belangen van de minderjarige, zoals vastgelegd in het Verdrag inzake de Rechten van het Kind.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige kamer
Rekestnummer: FA RK 19-10103
Zaaknummer: C/09/587330
Datum beschikking: 12 januari 2022

Adoptie

Beschikking op het op 19 december 2019 ingekomen verzoekschrift van:

[Y] en [X]

verzoekers dan wel verzoeker en de moeder,
wonende te [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. V.A. Vitanov te ’s-Gravenhage.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[YY] ,

de vader,
wonende te [woonplaats 2] ,
advocaat: mr. J.H. Weermeijer-Patist te Leiden.

Procedure

De rechtbank heeft kennis genomen van:
- het verzoekschrift (ingediend als zelfstandig verzoek in de procedure met kenmerk
C/09/583034, FA RK 19-8178);
- een F9-formulier van 15 januari 2020, waarin is opgenomen dat de vader zich niet
verzet tegen toewijzing van het verzoek;
- een F9-formulier van 12 maart 2020, met bijlagen, van de zijde van verzoekers;
- een rapport van 4 juni 2020 van de Raad voor de Kinderbescherming.
Op 15 december 2021 is de zaak ter videozitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn digitaal verschenen: verzoekers met hun advocaat, de minderjarige [minderjarige] , de vader met zijn advocaat alsmede [medewerker RvdK] namens de Raad voor de Kinderbescherming.
[minderjarige] heeft op 21 december 2021 in raadkamer (nogmaals) haar mening kenbaar gemaakt over het verzoek.

Verzoek

Het verzoek strekt tot:
primair:
- adoptie door verzoeker van de minderjarige [minderjarige] , geboren op [geboortedatum 1]
2004 te [geboorteplaats 1] ;
-wijziging van de geslachtsnaam van [mj en geslachtsnaam YY] in [geslachtsnaam Y] .
subsidiair:
- het belasten van verzoekers met het gezamenlijk gezag over [minderjarige] ;
- wijziging van de geslachtsnaam van [mj en geslachtsnaam YY] in [geslachtsnaam Y]
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

Feiten

- De moeder en de vader zijn met elkaar gehuwd geweest van [huwelijksdatum 1] 2004 tot [echtscheidingsdatum] 2009;
- De moeder en de vader zijn de ouders van de op [geboortedatum 1] 2004 te [geboorteplaats 1] geboren minderjarige [minderjarige] ;
- Bij beschikking van deze rechtbank van 10 augustus 2018 is de moeder met het eenhoofdig gezag over [minderjarige] belast;
- De moeder is op [huwelijksdatum 2] 2017 gehuwd met verzoeker;
- [minderjarige] , de moeder en verzoeker hebben de Nederlandse nationaliteit. De vader heeft de Bulgaarse nationaliteit.

Beoordeling

Verzoeker, geboren op [geboortedatum 2] 1987 te [geboorteplaats 2] , en de moeder, geboren op [geboortedatum 3] 1987 te [geboorteplaats 3] , leven samen sinds 2012. Op [huwelijksdatum 3] 2017 zijn zij gehuwd. Verzoeker heeft derhalve ten minste drie aaneengesloten jaren onmiddellijk voorafgaand aan de indiening van het verzoek met de moeder samengeleefd en heeft [minderjarige] diverse jaren mede verzorgd en opgevoed. Tijdens de videozitting is gebleken dat verzoekers inmiddels niet meer samenleven en dat er een verzoek tot echtscheiding is ingediend. Verzoekers hebben afspraken gemaakt over de verzorging en opvoeding van de kinderen die tot hun gezin behoren. Zij hebben een co-ouderschap regeling afgesproken, waarbij [minderjarige] , haar broertje en haar zusje, de helft van de tijd bij de moeder en de helft van de tijd bij verzoeker wonen.
De moeder heeft op zitting verklaard achter toewijzing van het verzoek te staan; het feit dat de relatie van verzoekers is beëindigd heeft hierin geen verandering gebracht.
Bij de stukken bevindt zich een schriftelijke verklaring van de vader van 15 januari 2020, waarbij hij meedeelt akkoord te gaan met de adoptie van [minderjarige] ten gunste van verzoeker dan wel met het verzoek om verzoekers met het gezamenlijk gezag over [minderjarige] te belasten en de geslachtsnaam van [minderjarige] te wijzigen in [geslachtsnaam Y] .
Tijdens de videozitting van 15 december 2021 is gebleken dat de vader van [minderjarige] niet langer volledig achter toewijzing van het verzoek staat. Hij begrijpt dat adoptie de wens is van [minderjarige] , maar hij wil de band met haar graag behouden en vindt het belangrijk dat [minderjarige] zijn geslachtsnaam houdt, zodat zij altijd zal weten wie haar vader is. Er is sinds juli 2021 met enige regelmaat telefonisch contact tussen de vader en [minderjarige] .
In een schriftelijke verklaring van 17 december 2019 heeft [minderjarige] er blijk van gegeven tegen toewijzing van het verzoek geen bezwaar te hebben. Tijdens de videozitting van 15 december 2021 en het gesprek in raadkamer op 21 december 2021 is [minderjarige] bij die mening gebleven. Uit deze schriftelijke verklaring en de gesprekken met de rechter blijkt dat [minderjarige] op de hoogte is van haar status.
[minderjarige] heeft bevestigd dat zij telefonisch contact heeft met haar vader. Zij is vooral nieuwsgierig naar de (half)zusjes die tot voor kort bij haar vader woonden. Aan fysiek contact met de vader is [minderjarige] nog niet toe. Zij denkt dat als zij wat ouder is, zij daar beter toe in staat zal zijn. [minderjarige] voelt zich volledig opgenomen in het gezin van haar moeder en verzoeker. Zij ziet verzoeker als haar vader en zij wil graag – net als haar broertje en zusje die de moeder en verzoeker als ouders hebben – de geslachtsnaam van verzoeker dragen, zodat alle gezinsleden dezelfde naam hebben.
De Raad voor de Kinderbescherming (de Raad) heeft onderzoek gedaan naar de vraag of de adoptie in het belang is van [minderjarige] . De Raad heeft geadviseerd het verzoek tot adoptie af te wijzen. De Raad voert hiertoe aan dat de vader tijdens het gesprek met de Raad heeft aangegeven moeite te hebben met het adoptieverzoek. Vader zou toch een rol in het leven van [minderjarige] willen spelen. Nu [minderjarige] kennelijk nog iets van haar vader te verwachten heeft in de rol van ouder, acht de Raad het niet in het belang van [minderjarige] om het adoptieverzoek toe te wijzen.
De rechtbank overweegt als volgt.
Artikel 1:227, derde lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt dat het verzoek tot adoptie alleen kan worden toegewezen, indien de adoptie in het kennelijk belang van het kind is, op het tijdstip van het verzoek tot adoptie vaststaat en voor de toekomst redelijkerwijs te voorzien is dat het kind niets meer van zijn ouder of ouders in de hoedanigheid van ouder te verwachten heeft, en aan de voorwaarden, genoemd in artikel 1:228 BW wordt voldaan. Artikel 1:228, eerste lid, aanhef en onder d BW bepaalt dat een voorwaarde voor adoptie is dat geen van de ouders het verzoek tegenspreekt. Aan de tegenspraak van een ouder kan worden voorbijgegaan op de gronden genoemd in artikel 1:228, tweede lid, aanhef en onder a t/m c BW.
Nu de vader te kennen heeft gegeven een band met [minderjarige] te voelen en graag contact met haar te willen onderhouden, en ook [minderjarige] te kennen heeft gegeven contact met de vader, hoewel voorlopig telefonisch, op prijs te stellen, kan niet worden geoordeeld dat [minderjarige] in de toekomst niets meer van haar vader in de hoedanigheid van ouder te verwachten heeft, zoals bedoeld in artikel 1:227, derde lid, BW. Daar komt bij dat [minderjarige] nieuwsgierig is naar haar zusjes aan vaders kant en graag met hen in contact wil komen als zij wat ouder zijn. Indien de adoptie zou worden toegewezen, zou dit niet alleen de familierechtelijke band met haar vader maar ook die tussen [minderjarige] en deze zusjes verbreken. Van de gronden genoemd in artikel 1:228, tweede lid, aanhef en onder a t/m c op basis waarvan aan de tegenspraak van de vader voorbij zou kunnen worden gegaan, is bovendien geen sprake. Nu daarmee niet aan alle voorwaarden zoals genoemd in de artikelen 1:227 en 1:228 BW – voor zover in deze zaak van toepassing – is voldaan, zal de rechtbank het verzoek tot adoptie afwijzen.
Gezag
De Raad acht het in het belang van [minderjarige] dat verzoeker samen met de moeder met het gezag over [minderjarige] wordt belast. Dit komt overeen met de feitelijke ouderrol die verzoeker ten aanzien van [minderjarige] al jaren vervult. Ook wijziging van de geslachtsnaam acht de Raad in het belang van [minderjarige] zodat zij niet langer een uitzonderingspositie heeft binnen het gezin.
Op grond van artikel 1:253t BW kan de rechtbank op gezamenlijk verzoek van de met het gezag belaste ouder en een ander dan de ouder die in een nauwe persoonlijke betrekking tot het kind staat, hen gezamenlijk met het gezag over het kind belasten. In het geval het kind tevens in familierechtelijke betrekking staat tot een andere ouder, wordt het verzoek slechts toegewezen, indien: (a) de ouder en de ander op de dag van het verzoek gedurende ten minste een aaneengesloten periode van een jaar onmiddellijk voorafgaande aan het verzoek gezamenlijk de zorg voor het kind hebben gehad; en (b) de ouder die het verzoek doet op de dag van het verzoek gedurende ten minste een aangesloten periode van drie jaren alleen met het gezag belast is geweest
.
De rechtbank is van oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat tussen verzoeker en [minderjarige] een nauwe persoonlijke betrekking bestaat. Ook is voldaan aan de eis dat de moeder belast is met het eenhoofdig gezag over [minderjarige] . Verder is voldaan aan de voorwaarde dat de moeder en verzoeker [minderjarige] ten minste een jaar onmiddellijk voorafgaand aan het verzoek gezamenlijk hebben verzorgd. En ook al is de relatie van verzoekers inmiddels beëindigd, zij dragen nog steeds samen de zorg voor [minderjarige] en hun andere twee kinderen in de vorm van een co-ouderschapregeling.
De rechtbank stelt echter vast dat niet voldaan is aan de voorwaarde zoals gesteld onder 1:253t, tweede lid, aanhef en onder b, BW, inhoudende dat
op de dag van indieningvan het verzoek ten minste drie jaar sprake is van eenhoofdig ouderlijk gezag. Dit vereiste is in de wet opgenomen om lichtvaardig gebruik van artikel 1:253t BW tegen te gaan. De strekking van de bepaling is de bestendigheid van de gezagsuitoefening door de ouder die het verzoek doet tot uitdrukking te brengen. De rechtbank is van oordeel dat er in dit specifieke geval aanleiding bestaat om in het belang van [minderjarige] van dit vereiste af te wijken, nu dit niet indruist tegen de ratio van de bepaling.
De rechtbank overweegt daartoe dat de vader na het verbreken van de relatie met de moeder niet betrokken is geweest bij de verzorging en opvoeding van [minderjarige] en hij op geen enkele wijze invulling heeft gegeven aan het gezag. De moeder oefent formeel sinds 10 augustus 2018 alleen het gezag uit, maar deed dat feitelijk al sinds het verbreken van de relatie met vader. De gezinssituatie en -samenstelling van de moeder en verzoeker is vele jaren duurzaam en stabiel gebleven. Ook na het uiteengaan van verzoekers hebben zij een goede regeling getroffen (co-ouderschap) voor de zorg voor hun kinderen.
[minderjarige] heeft tijdens het gesprek met de rechter aangegeven dat zij goed weet wie haar biologische vader is en dat zij jaren geen contact met hem heeft gehad. Er is pas sinds een aantal maanden weer telefonisch contact. Zij beschouwt verzoeker als haar verzorger en opvoeder. Zij wil ook graag zijn achternaam dragen, omdat zij dan dezelfde achternaam heeft als de overige leden van het gezin. Uit artikel 3, eerste lid, van het Verdrag inzake de Rechten van het Kind, volgt dat bij alle maatregelen betreffende kinderen – ook als deze worden genomen door rechterlijke instanties – de belangen van het kind de eerste overweging vormen. Het verzoek om verzoeker mede te belasten met het gezag over [minderjarige] zal, als de maatregel die onder de gegeven omstandigheden het meest in haar het belang is, worden toegewezen met terzijdestelling van de in de wet genoemde termijn van drie jaren.
De rechtbank zal in verband met het bepaalde in artikel 2, lid 1, aanhef en onder sub a van het Besluit gezagsregisters tevens bepalen dat de griffier een afschrift van deze beschikking zal doen toekomen aan het gezagsregister om daarin aantekening te doen van deze beschikking.
Op grond van artikel 1:253t, vijfde lid, BW kan een verzoek om gezamenlijk gezag vergezeld gaan van een verzoek tot wijziging van de geslachtsnaam van het kind in de geslachtsnaam van de met het gezag belaste ouder of de ander. Een zodanig verzoek wordt afgewezen, indien (a) het kind van twaalf jaar of ouder ter gelegenheid van zijn verhoor niet heeft ingestemd met het verzoek, (b) het verzoek, bedoeld in artikel 1:253t, eerste lid, BW wordt afgewezen, of (c) het belang van het kind zich tegen toewijzing verzet.
[minderjarige] heeft bij gelegenheid van haar verhoor ingestemd met de geslachtsnaamwijziging. Nu ook van genoemde andere gronden tot afwijzing niet is gebleken oordeelt de rechtbank dat, gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting, alsmede gelet op de instemming van [minderjarige] , het verzoek tot geslachtsnaamwijziging kan worden toegewezen.

Beslissing

De rechtbank:
wijst af het verzoek tot adoptie;
*
bepaalt dat voortaan [Y] samen met de moeder belast is met het gezag over [minderjarige] , geboren op [geboortedatum 1] 2004 te [geboorteplaats 1] en verklaart deze beschikking in zoverre uitvoerbaar bij voorraad;
*
verklaart dat de geslachtsnaam van [minderjarige] zal zijn: [geslachtsnaam Y] ;
*
bepaalt dat de griffier, wanneer deze uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan, een afschrift van deze beschikking zal doen toekomen aan het gezagsregister, om daarin aantekening te doen van deze beschikking.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.M. Vink, H. Dragtsma en J.T.W. van Ravenstein, kinderrechters, bijgestaan door mr. P. Hillebrand als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 januari 2022.