ECLI:NL:RBDHA:2022:11694

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 november 2022
Publicatiedatum
8 november 2022
Zaaknummer
10090796 RP VERZ 22-50426
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenvonnis inzake ontbinding arbeidsovereenkomst wegens verstoorde arbeidsverhouding en opzegverbod tijdens ziekte

In deze zaak heeft de kantonrechter op 8 november 2022 een tussenvonnis uitgesproken in een geschil tussen [naam01] en werknemer. [naam01] heeft verzocht om ontbinding van de arbeidsovereenkomst met werknemer, die sinds 18 februari 2022 arbeidsongeschikt is. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er een verstoorde arbeidsverhouding bestaat, maar dat ontbinding van de arbeidsovereenkomst op dit moment niet mogelijk is vanwege het opzegverbod tijdens ziekte. De kantonrechter heeft partijen aangespoord om zelf tot een oplossing te komen en heeft de mondelinge behandeling op 13 december 2022 gepland om de voortgang te bespreken. De kantonrechter heeft benadrukt dat zowel [naam01] als werknemer verantwoordelijk zijn voor de onwerkbare situatie en dat er geen grond is voor toekenning van een billijke vergoeding aan werknemer. De beslissing om de zaak aan te houden is genomen om partijen de kans te geven om hun geschil op te lossen zonder verdere juridische stappen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Zittingsplaats ’s-Gravenhage
CB/c
Zaaknr.: 10090796 RP VERZ 22-50426
Uitspraakdatum: 8 november 2022
Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:
[naam01],
gevestigd en kantoorhoudende te [plaats01] ,
verzoekende partij,
verder te noemen: [naam01] ,
gemachtigde: mr. C.J. de Wever (VvAA Rechtsbijstand),
tegen
[verweerder01],
wonende te [woonplaats01] ,
verwerende partij,
verder te noemen: werknemer,
gemachtigde: mr. P. Drenth (Nolet Advocaten).

1.Het procesverloop

1.1.
[naam01] heeft de kantonrechter bij verzoekschrift met 34 producties (nrs. 1 tot en met 34), bij de griffie ingekomen op 8 september 2022, verzocht – kort gezegd – de arbeidsovereenkomst tussen [naam01] en werknemer te ontbinden op grond van een verstoorde arbeidsverhouding.
1.2.
Op 18 oktober 2022 is bij de griffie een verweerschrift met 21 producties (nrs. 1 tot en met 21) binnengekomen.
1.3.
De mondelinge behandeling van het verzoekschrift is gehouden op 25 oktober 2022. Daarbij is namens [naam01] [naam02] verschenen alsmede de gemachtigde van [naam01] en is werknemer in persoon verschenen samen met zijn gemachtigde. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de gemachtigde van [naam01] spreekaantekeningen overgelegd. Van hetgeen verder tijdens de mondelinge behandeling is besproken heeft de griffier zakelijke aantekeningen gemaakt, die zich in het griffiedossier bevinden.
1.4.
Na de mondelinge behandeling is uitspraak op het verzoek bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
Werknemer, geboren op [geboortedag01] 1994, is per 1 september 2018 in dienst getreden bij [naam01] als fysiotherapeut/manueel therapeut tegen een variabel salaris, dat als gemiddelde over de laatste twaalf maanden € 2.497,13 bruto bedroeg, inclusief emolumenten.
2.2.
Op 18 februari 2022 heeft werknemer zich arbeidsongeschikt gemeld. Zijn arbeidsongeschiktheid duurt nog voort.
2.3.
De laatste rapportage van de bedrijfsarts, van 3 oktober 2022, vermeldt:
Bevindingen/beperkingen/mogelijkhedenBetrokkene heden beoordeeld wederom. De beperkingen zijn nu, tijdelijk, toegenomen door alles wat er speelt. Ik acht hem nu inzetbaar voor 3x2 uur per week, verdeeld over de week in afgebakende taken, rekeninghoudend met zijn beperkingen, in alle rust te kunnen doen (wellicht vanuit huis) in eigen vakgebied. (….)Prognoseherstel heeft meer tijd nodig, verwachting is 3-4 maanden maxArbeidsgerelateerddeels.

3.Het verzoek van [naam01] en het verweer van werknemer

3.1.
[naam01] verzoekt bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
Primair:(I.) een dag vast te stellen waarop de zaak ter terechtzitting wordt behandeld; (II.) alsdan de tussen [naam01] en werknemer bestaande arbeidsovereenkomst te ontbinden wegens de daarvoor aangevoerde redelijke grond; (III.) bij het bepalen van de einddatum geen rekening te houden met de opzegtermijn van werknemer en de arbeidsovereenkomst dadelijk te ontbinden, nu de ontbinding het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van werknemer; (IV.) te bepalen dat werknemer ernstig verwijtbaar heeft gehandeld of nagelaten en dientengevolge geen recht heeft op een transitievergoeding ten laste van [naam01] ;
Subsidiair:(V.) een dag vast te stellen waarop deze zaak terechtzitting wordt behandeld; (VI.) alsdan de tussen [naam01] en werknemer bestaande arbeidsverhouding te ontbinden wegens de daarvoor aangevoerde redelijke gronden; (VII.) bij het bepalen van de einddatum rekening te houden met de duur gelegen tussen de ontvangst van het verzoekschrift en de dagtekening van de ontbindingsbeschikking; (VIII.) werknemer te veroordelen in de kosten van de procedure, het salaris van de gemachtigde daaronder begrepen.
3.2.
Aan het verzoek legt [naam01] – kort gezegd – ten grondslag dat het gedrag van werknemer ten opzichte van [naam01] zodanig bedreigend is dat van een normale arbeidsverhouding geen sprake meer is. Daarnaast weigert werknemer herhaaldelijk de redelijke adviezen van de bedrijfsarts in het kader van zijn re-integratie op te volgen.
3.3.
Werknemer verweert zich tegen het verzoek. Hij stelt dat van een verstoorde arbeidsverhouding geen sprake is en, als daar al sprake van zou zijn, dat het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen van de zijde van [naam01] , hetgeen reden zou moeten zijn voor toekenning van een billijke vergoeding van € 5.000,- bruto en € 843,- netto. Voorts stelt werknemer het feit dat hij momenteel arbeidsongeschikt is aan ontbinding van de arbeidsovereenkomst in de weg staat.

4.De beoordeling

4.1.
Soms ziet een kantonrechter zich bij de beoordeling van een geschil geplaatst voor een dilemma, omdat het wettelijk stelsel hoe dan ook een geen bevredigende uitweg biedt voor de situatie waarin partijen zijn komen te verkeren. Dit is zo’n geschil. Zoals ook tijdens de mondelinge behandeling aan partijen voorgehouden, is naar het oordeel van de kantonrechter in het voorliggende geval sprake van een onoverbrugbare kloof tussen [naam01] en werknemer. Deze onoverbrugbare kloof vindt zijn oorsprong in februari 2022, toen bleek dat tussen partijen een verschil van mening bestond over de wijze van patiëntbehandeling in de fysiotherapiepraktijk van [naam01] . Weliswaar geven beide partijen een andere invulling aan hetgeen zich destijds zou hebben voorgedaan, maar duidelijk is dat beide partijen bij de wederpartij stuitten op onbegrip ten aanzien van elkaars standpunten. Daarbij komt ook dat beide partijen elkaar beschuldigen van al dan niet ernstig fysiek optreden jegens de ander.
4.2.
Op 18 februari 2022 heeft werknemer zich arbeidsongeschikt gemeld bij de bedrijfsarts. Sinds die datum is werknemer onafgebroken arbeidsongeschikt gebleven. Uit de opvolgende rapportages van de bedrijfsarts komt een beeld naar voren, dat zich laat samenvatten als dat er bij werknemer sprake is van een combinatie van medische en situationele arbeidsongeschiktheid. Keer op keer geeft de bedrijfsarts aan dat werknemer op een termijn van maximaal enkele maanden volledig het werk in zijn eigen functie moet kunnen hervatten. Feit is echter dat de werkhervatting en zelfs de door de bedrijfsarts aangedragen re-integratieactiviteiten nauwelijks van de grond komen. Daaraan ligt ten grondslag dat werknemer zich te kort gedaan voelt in de zin dat hij zich maar moeilijk kan schikken in de door [naam01] opgedragen re-integratieactiviteiten en de tijdstippen en de plaats, waar(op) hij die activiteiten geacht wordt uit te voeren. Ten aanzien van [naam01] zou gezegd kunnen worden dat deze, wellicht ingegeven door de geringe omvang van de organisatie, weinig flexibiliteit toont in de richting van werknemer.
4.3.
Een en ander sleept zich nu reeds enkele maanden voort en naarmate de tijd voortschrijdt zullen, bij onveranderde omstandigheden, de re-integratie en/of de werkhervatting en zelfs de weg daarheen tot oplopende spanningen tussen partijen kunnen leiden, die op hun beurt vervolgens weer de re-integratie en/of de werkhervatting kunnen belemmeren. Daarbij neemt de kantonrechter mede in aanmerking dat partijen intussen ook reeds een of meerdere tevergeefse pogingen hebben gedaan om via mediation nader tot elkaar te komen. De vraag is dus reëel of partijen ooit nog een normale arbeidsverhouding met elkaar kunnen krijgen
4.4.
Het is echter niet aan de kantonrechter om zich een oordeel te vormen over de mogelijke spanningen tussen partijen, indien de re-integratie van werknemer zal worden doorgezet. Het is de taak van de kantonrechter om hetgeen partijen over en weer als feiten naar voren brengen en geplaatst binnen een juridisch kader, daarbij in aanmerking nemende het verweer van de wederpartij, te beoordelen en daarover een beslissing te nemen.
4.5.
In het voorliggende geval verschillen partijen in feite niet van mening dat hun arbeidsverhouding verstoord is en dat herstel daarvan hoogst onaannemelijk is. In beginsel kan die verstoorde arbeidsverhouding gekwalificeerd worden als een voldragen ontslaggrond in de zin van artikel 7:669 lid 3 onder g. BW, hetgeen op de voet van artikel 7:671b lid 1 onder a BW tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst zal leiden. Zonder bijkomende omstandigheden zou dat leiden tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst met inachtneming van de nog resterende opzegtermijn en toekenning van de toepasselijke transitievergoeding.
4.6.
In dit geval staat echter het opzegverbod tijdens ziekte (artikel 7:670 lid 1 BW) en de reflexwerking van die bepaling bij ontbinding van de arbeidsovereenkomst door de kantonrechter aan ontbinding van de arbeidsovereenkomst in de weg. De reflexwerking van het opzegverbod tijdens ziekte houdt tenminste in dat de kantonrechter een arbeidsovereenkomst niet
wegensde ziekte van de werknemer kan ontbinden. De kantonrechter kan er niet omheen dat het ontbindingsverzoek van [naam01] , wellicht niet ten volle, maar dan toch tenminste in zekere mate in verband staat met de arbeidsongeschiktheid van werknemer. Misschien is de aanleiding van de verstoorde arbeidsverhouding het in rechtsoverweging 2.1 genoemde verschil van mening en inzicht, maar de daaropvolgende ziekmelding heeft zowel een medische als een situationele component, en ook kunnen de uiteenlopende visies van partijen met betrekking tot de wijze van invulling van de re-integratie niet los gezien worden van het verschil van inzicht. Kortom, het opzegverbod tijdens ziekte staat via de reflexwerking daarvan aan een ontbinding van de arbeidsovereenkomst via deze procedure op dit moment in de weg.
4.7.
En dat duidt meteen het eerder genoemde dilemma aan. Namelijk dat een afwijzing van het verzoek van [naam01] op grond van het opzegverbod op zeer gespannen voet staat met de noodzaak, die bij afwijzing van het verzoek voor beide partijen ontstaat, om zich wederom te gaan inspannen voor de re-integratie van werknemer bij [naam01] . Toewijzing van het verzoek doet geen recht aan het opzegverbod tijdens ziekte, terwijl afwijzing van het verzoek met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid zal leiden tot een hernieuwd ontbindingsverzoek door [naam01] , met het vooruitzicht van een voor beide partijen stressvolle periode.
4.8.
Voordat de kantonrechter toekomt aan zijn beslissing in deze procedure overweegt hij dat hij hoe dan ook geen grond ziet voor toekenning van een billijke vergoeding aan werknemer. Zoals ook uit het voorgaande is gebleken is tussen partijen een onwerkbare situatie ontstaan, waaraan beide partijen tot op zekere hoogte debet zijn. Van enige
ernstigeverwijtbaarheid aan de zijde van werkgever, hetgeen een vereiste is voor toekenning van een billijke vergoeding, is naar het oordeel van de kantonrechter geen sprake, zodat het verzoek daartoe om die reden in een mogelijk nog te wijzen eindbeschikking zal worden afgewezen.
4.9.
Uit het voorgaande blijkt dat zelfs indien werknemer zou herstellen van zijn arbeidsongeschiktheid het vrijwel onaannemelijk is dat een terugkeer in zijn oude functie bij [naam01] redelijkerwijs mogelijk is. Een afwijzing van het verzoek op grond van de reflexwerking van het opzegverbod zal in deze situatie geen verandering brengen, maar zal alleen tot gevolg hebben dat partijen, tenzij zij zelf een oplossing voor hun situatie weten te bereiken, een hernieuwde gang naar de rechter zullen moeten maken.
4.10.
In dat licht zal de kantonrechter in deze procedure vooralsnog geen eindebeslissing nemen, maar vooralsnog volstaan met het bepalen van een datum waarop de mondelinge behandeling zal worden voortgezet. Deze datum staat in het dictum vermeld.
4.11.
De kantonrechter verwacht dat partijen in de tussentijd tenminste trachten zelf een uitweg uit het geschil bereiken, waarbij zij wellicht hetgeen in rechtsoverweging 4.8 is overwogen mede kunnen betrekken. Indien zij niet zelf tot een uitweg kunnen komen, zal de kantonrechter bij het voortzetten van de mondelinge behandeling aan partijen voorhouden dat een voortzetting van het dienstverband voor beide partijen niet opportuun is. In dat kader is de kantonrechter voornemens om het ontslag niet langer in verband te zien met de arbeidsongeschiktheid van werknemer, tenzij werknemer de kantonrechter ervan kan overtuigen dat hij daadwerkelijk wil re-integreren bij [naam01] en zich zonder meer wil en zal schikken in zijn rol als werknemer van [naam01] en de daarbij behorende verplichtingen, waaronder het opvolgen van redelijke bevelen. Van [naam01] mag verwacht worden dat zij zich constructief, en wellicht constructiever dan tot nu toe, werknemer in staat zal stellen te re-integreren en de verhoudingen te herstellen.
4.12.
Gelet op het voorgaande zal de kantonrechter iedere verdere beslissing aanhouden.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
bepaalt dat de mondelinge behandeling zal worden voortgezet op vrijdag 13 december 2022 om 10:30 uur teneinde met partijen te bespreken hetgeen in rechtsoverweging 4.11 is vermeld;
5.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door kantonrechter mr. C.W.D. Bom en is op 8 november 2022 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.