In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 7 november 2022, zaaknummer SGR 22/4165, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een toevoeging beoordeeld. Eiser had een toevoeging aangevraagd in verband met een executiegeschil met een voormalig medevennoot, waarbij hij wilde voorkomen dat beslag op zijn persoonlijke middelen zou worden gelegd. De aanvraag werd afgewezen door het bestuur van de Raad voor Rechtsbijstand, omdat deze betrekking had op bedrijfsmatige rechtsbelangen en niet voldeed aan de uitzonderingssituatie zoals bedoeld in artikel 12 van de Wet op de rechtsbijstand (Wrb). Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
De rechtbank oordeelt dat de aanvraag van eiser inderdaad betrekking heeft op bedrijfsmatige belangen, en dat de uitzondering van artikel 12, aanhef en onder e, sub 2º, van de Wrb niet van toepassing is. Eiser had de procedure zelf aangespannen, waardoor hij niet als verweerder kan worden aangemerkt. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is, wat betekent dat de afwijzing van de aanvraag voor een toevoeging in stand blijft. Eiser heeft geen recht op een toevoeging, krijgt het griffierecht niet terug en ontvangt geen vergoeding voor zijn proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.