ECLI:NL:RBDHA:2022:11692

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 november 2022
Publicatiedatum
8 november 2022
Zaaknummer
22/4165
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van de aanvraag voor een toevoeging in het bestuursrecht

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 7 november 2022, zaaknummer SGR 22/4165, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een toevoeging beoordeeld. Eiser had een toevoeging aangevraagd in verband met een executiegeschil met een voormalig medevennoot, waarbij hij wilde voorkomen dat beslag op zijn persoonlijke middelen zou worden gelegd. De aanvraag werd afgewezen door het bestuur van de Raad voor Rechtsbijstand, omdat deze betrekking had op bedrijfsmatige rechtsbelangen en niet voldeed aan de uitzonderingssituatie zoals bedoeld in artikel 12 van de Wet op de rechtsbijstand (Wrb). Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank oordeelt dat de aanvraag van eiser inderdaad betrekking heeft op bedrijfsmatige belangen, en dat de uitzondering van artikel 12, aanhef en onder e, sub 2º, van de Wrb niet van toepassing is. Eiser had de procedure zelf aangespannen, waardoor hij niet als verweerder kan worden aangemerkt. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is, wat betekent dat de afwijzing van de aanvraag voor een toevoeging in stand blijft. Eiser heeft geen recht op een toevoeging, krijgt het griffierecht niet terug en ontvangt geen vergoeding voor zijn proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/4165

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 november 2022 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. M.J. de Jongh),
en

het bestuur van de Raad voor Rechtsbijstand, verweerder

(gemachtigde: mr. E.J.W Reijnders).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de aanvraag van eiser voor een toevoeging.
Met het bestreden besluit van 28 juni 2022 op het bezwaar van eiser is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser heeft een toevoeging aangevraagd. Aanleiding was een executiegeschil met een voormalig medevennoot waarmee eiser in het verleden een vennootschap onder firma had. Met dit executiegeschil wil eiser voorkomen dat beslag wordt gelegd op zijn persoonlijke middelen.
2. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat de aanvraag op bedrijfsmatige rechtsbelangen betrekking heeft en geen sprake is van de uitzonderingssituatie bedoeld in artikel 12, aanhef en onder e, sub 2º, van de Wet op de rechtsbijstand (Wrb). Voor de vraag of sprake is van bedrijfsmatig handelen is doorslaggevend of de oorsprong van het geschil bedrijfsmatig is.
Wat stelt eiser in beroep?
3. Eiser komt wel degelijk een recht op toevoeging toe. Er is voldaan aan de uitzonderingssituatie. Uit de wetsgeschiedenis [1] valt af te leiden dat bij een bedrijfsmatig belang het uitgangspunt is dat alleen dan gesubsidieerde rechtsbijstand wordt verleend indien het rechtsbelang waarvoor de toevoeging is aangevraagd de rechtzoekende meer als particulier dan als ex-ondernemer raakt. Dit is ten aanzien van eiser het geval. Verweerder acht ten onrechte doorslaggevend dat eiser er bewust voor heeft gekozen een procedure op te starten. [2] In het geval van eiser was het aanhangig maken van een procedure de enige manier om zich in het executiegeschil te kunnen verweren.
Wat stelt verweerder in beroep?
4. In beroep blijft verweerder bij zijn eerder ingenomen standpunt.
Wat zijn de regels?
5. In artikel 12 van de Wrb is, voor zover hier van belang, het volgende bepaald:
[…]
2. Rechtsbijstand wordt niet verleend indien:
[…]
e. Het rechtsbelang waarop de aanvraag betrekking heeft, de uitoefening van een zelfstandig beroep of bedrijf betreft, tenzij:
[…]
2. het beroep of bedrijf ten minste één jaar geleden is beëindigd, de aanvrager in eerste aanleg als verweerder bij een procedure is betrokken of betrokken is geweest en de kosten van rechtsbijstand niet op andere wijze kunnen worden vergoed.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
6. De rechtbank oordeelt dat het beroep van eiser ongegrond is
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
6.1.
De rechtbank stelt vast dat sprake is van een rechtsbelang dat de uitoefening van een zelfstandig beroep of bedrijf betreft. Het geschil waarvoor de toevoeging is aangevraagd vindt zijn oorsprong in bedrijfsmatig handelen. Dit wordt door eiser ook niet betwist.
6.2.
Eiser voert aan dat het geschil hem meer als particulier dan als ex-ondernemer raakt. Hiervoor beroept eiser zich op de memorie van toelichting bij de Wrb. De rechtbank overweegt dat volgens die toelichting voor het recht op een toevoeging ook van belang is dat de rechtszoekende in eerste aanleg niet als eiser, maar als verweerder wordt aangemerkt. [3]
6.3.
Op het laatstgenoemde criterium loopt het verzoek van eiser spaak. Hoewel het begrijpelijk is dat eiser de procedure vanwege het executiegeschil aanspant, neemt dit niet weg dat hij zelf de procedure is gestart. [4] Eiser kan daarom niet als verweerder in die procedure worden aangemerkt. De uitzondering van artikel 12, aanhef en onder e, sub 2º, van de Wrb is in dit geval dan ook niet van toepassing.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiser heeft geen recht op een toevoeging. Eiser krijgt het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P Kleijn, rechter, in aanwezigheid van
mr. T. Verschoor, griffier. De uitspraak is bekendgemaakt in het openbaar op 7 november 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Kamerstukken II 2000/01, 27553, nr. 3.
2.Kamerstukken II 2002/03, 27553, nr. 8.
3.Kamerstukken II 2000/01, 27553, nr. 3.
4.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 18 december 2019, ECLI:NL:RVS:2019:4259 r.o. 8.1.