ECLI:NL:RBDHA:2022:11672

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 oktober 2022
Publicatiedatum
8 november 2022
Zaaknummer
C/09/635005 KG ZA 22-818
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot nakoming van toevertrouwing minderjarige in kort geding

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 14 oktober 2022 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een vrouw en een man, die de ouders zijn van de minderjarige [naam01]. De vrouw vorderde nakoming van een eerdere rechterlijke beslissing waarin was bepaald dat de minderjarige aan haar zou worden toevertrouwd. De man had echter geweigerd om hieraan uitvoering te geven, wat leidde tot de procedure. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er gewijzigde omstandigheden zijn, aangezien de minderjarige al meer dan vijf maanden bij de man woont en daar gewend aan is geraakt. De voorzieningenrechter oordeelde dat het in het belang van de minderjarige is om de huidige leefsituatie niet te veranderen, vooral gezien de aanstaande echtscheidingsprocedure waarin de hoofdverblijfplaats van de minderjarige zal worden vastgesteld. De vordering van de vrouw werd afgewezen, omdat zwaarwegende belangen van de minderjarige zich verzetten tegen een onmiddellijke overdracht aan de vrouw. De voorzieningenrechter benadrukte dat de wil van de minderjarige, hoewel niet doorslaggevend, wel in overweging moest worden genomen. De beslissing om de vordering af te wijzen werd ook ondersteund door de noodzaak om de stabiliteit van de minderjarige te waarborgen in afwachting van de uitkomst van de echtscheidingsprocedure.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/635005 KG ZA 22-818
Vonnis in kort geding van 14 oktober 2022
in de zaak van
[de vrouw01]te [plaats01] ,
eiseres,
advocaten mrs. A. Alam-Khan en H. Mermer te Delft,
tegen:
[de man01]te [plaats01] ,
gedaagde,
advocaat mr. L.P. Lagerweij te Delft.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘de vrouw’ en ‘de man’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties;
- het schriftelijke verzoek van de man van 20 september 2022 om de na te melden minderjarige [naam01] op te roepen voor een kindgesprek;
- de brief van de kinder- en jongerenrechtswinkel Den Haag van 27 september 2022, waarin staat vermeld dat [naam01] gehoord wil worden in dit kort geding, met als bijlage een door [naam01] zelf, buiten aanwezigheid van anderen, op het kantoor van de rechtswinkel geschreven brief;
- de op 30 september 2022 gehouden mondelinge behandeling, waarbij door de man pleitnotities zijn overgelegd.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft het schriftelijke verzoek van de man om [naam01] op te roepen voor een kindgesprek op 21 september 2022 afgewezen. Na afloop van de mondelinge behandeling (en voorafgaande kennisname van de hiervoor vermelde brief van de kinder- en jongerenrechtswinkel) heeft de voorzieningenrechter het alsnog van belang geacht om [naam01] te horen alvorens een beslissing te nemen in dit kort geding. De voorzieningenrechter is daarbij voorbij gegaan aan het daartegen door de vrouw ter zitting gemaakte bezwaar. De voorzieningenrechter heeft aangekondigd voornemens te zijn om daarna een beslissing te nemen, zonder partijen opnieuw te horen. Partijen hebben daar geen bezwaar tegen gemaakt. Het horen van [naam01] heeft vervolgens plaatsgevonden op 4 oktober 2022.
1.3.
Na het horen van [naam01] is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd op 27 augustus 2007. Zij zijn de ouders van de minderjarige [naam01] ( [naam01] ), die is geboren op [geboortedatum01] 2007.
2.2.
Er loopt bij deze rechtbank een echtscheidingsprocedure tussen partijen. De man heeft in die procedure inmiddels een verweerschrift ingediend tegen de door de vrouw ingediende zelfstandige verzoeken.
2.3.
Op 6 mei 2022 heeft deze rechtbank voorlopige voorzieningen getroffen voor de duur van de echtscheidingsprocedure. Uit de beschikking van die datum (hierna: de voorlopige voorzieningenbeschikking) blijkt dat [naam01] kort voor de mondelinge behandeling in die procedure na een incident was weggelopen bij de vrouw en sindsdien bij de man verbleef en dat er vanaf dat moment geen enkel contact meer was geweest tussen [naam01] en de vrouw. Beide partijen hebben in die procedure vervolgens verzocht om de toevertrouwing van [naam01] . De rechtbank heeft ter motivering van haar beslissing om [naam01] aan de vrouw toe te vertrouwen overwogen dat onweersproken is gesteld dat de vrouw de hoofdverzorger is van [naam01] en dat [naam01] bij haar heeft gewoond tot aan het incident. Dat incident leek volgens de rechtbank een gevolg te zijn van de verstoorde relatie tussen de ouders. Gesteld noch gebleken was dat de situatie bij de vrouw thuis niet veilig zou zijn. Daarom heeft de rechtbank bepaald dat [naam01] aan haar wordt toevertrouwd. Daarbij is als voorlopige zorgregeling vastgesteld dat [naam01] bij de man verblijft in de ene week van donderdag uit school tot zondag 20.00 uur en in de andere week van donderdag uit school tot vrijdag 20.00 uur, met een vakantieregeling en een haal- en brengregeling.
2.4.
Aan de toevertrouwing van [naam01] aan de vrouw is daarna geen uitvoering gegeven, waarna de vrouw een kort geding tegen de man is gestart. De voorzieningenrechter heeft daarin op 26 augustus 2022 vonnis gewezen (hierna: het kort gedingvonnis) en de man veroordeeld om de voorlopige voorzieningenbeschikking na te komen, inhoudende dat [naam01] aan de vrouw wordt afgegeven en de zorgregeling wordt uitgevoerd. De voorzieningenrechter heeft de vordering van de vrouw om hieraan aan dwangsom te verbinden, afgewezen.

3.Het geschil

3.1.
De vrouw vordert, zakelijk weergegeven, om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
te bepalen dat, indien de man niet binnen 24 uur na het uitspreken van dit vonnis de voorlopige voorzieningenbeschikking en het kort gedingvonnis nakomt, de man in gijzeling wordt genomen en [naam01] wordt overhandigd aan de vrouw dan wel dat hij wordt opgehaald bij de man door een medewerker van de Raad voor de Kinderbescherming of de wijkagent;
te bepalen dat de man een dwangsom verbeurt van € 1.000,- per dag en/of dagdeel dat hij weigert mee te werken aan de nakoming van die beschikking en dat vonnis, zonder daaraan een maximum te verbinden;
met veroordeling van de man in de kosten van deze procedure.
3.2.
Daartoe voert de vrouw – samengevat – het volgende aan. Het is in het belang van [naam01] dat hij terugkeert naar de vrouw. Hij heeft baat bij een veilige en vertrouwde opvoeding en woonomgeving. Zowel in de voorlopige voorzieningenbeschikking als het kort gedingvonnis is dit al bepaald, maar de man weigert om hier uitvoering aan te geven. Hij geeft hiermee blijk van slecht ouderschap. De vrouw vordert daarom nu om hieraan de gevorderde dwangmiddelen te verbinden en de man ook te veroordelen in de proceskosten omdat door zijn handelen de vrouw geen andere keuze heeft dan weer te procederen.
3.3.
De man voert verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
De voorzieningenrechter stelt het volgende voorop bij de beoordeling van de vorderingen, die zien op het opleggen aan de man van een dwangmiddel om te bewerkstelligen dat hij de bepaling/veroordeling betreffende de toevertrouwing en afgifte van [naam01] aan de vrouw nakomt. Uitgangspunt is dat de man de voorlopige voorzieningenbeschikking moet nakomen, waartoe hij ook al is veroordeeld in het kort gedingvonnis. Hij moet er dus in beginsel voor zorgdragen dat [naam01] weer bij de vrouw gaat wonen. Indien de man van mening was dat dit niet in het belang van [naam01] is, had het op zijn weg gelegen om te verzoeken om een wijziging van de voorlopige voorzieningenbeschikking of om hoger beroep in te stellen tegen het kort gedingvonnis. Dat heeft de man echter nagelaten en hij heeft ook geen eis in reconventie ingesteld in deze procedure. De vordering van de vrouw is gelet daarop in beginsel toewijsbaar, tenzij er sprake is van gewijzigde omstandigheden op grond waarvan geconcludeerd moet worden dat zwaarwegende belangen van [naam01] zich ertegen verzetten dat hij nu (onder dwang) wordt afgegeven aan de vrouw.
4.2.
Er is hier naar het oordeel van de voorzieningenrechter in ieder geval sprake van gewijzigde omstandigheden. Dat is op de eerste plaats het geval omdat [naam01] inmiddels niet meer nét is weggelopen bij de vrouw, wat het geval was ten tijde van de beslissing tot toevertrouwing van [naam01] aan de vrouw, maar hij inmiddels al meer dan vijf maanden bij de man woont en daar gewend aan is geraakt. Ook is er een gewijzigde situatie in het kader van het contactherstel. In het kort gedingvonnis is overwogen dat het contact tussen de vrouw en [naam01] weer is hersteld toen [naam01] afgelopen juli voor elf dagen met zijn moeder mee op vakantie is gegaan. In dit geding is echter gebleken dat er daarna weer een aanzienlijke periode geen contact is geweest tussen [naam01] en de vrouw. Er was na die vakantie pas voor het eerst weer contact tussen hen medio september 2022. Gebleken is dat [naam01] toen op aandringen van de man onverwacht op een dinsdag bij de vrouw is langsgegaan. Dit was eenmalig en gebleken is dat [naam01] daarna niet meer heeft gereageerd op berichtjes die de vrouw aan hem heeft gestuurd en pogingen van de vrouw om telefonisch contact met hem te krijgen. Verder is een gewijzigde omstandigheid dat de vrouw inmiddels onder voorbehoud van de verkoop van haar woning (die de week na de mondelinge behandeling van start zou gaan) een vakantiewoning op een recreatiepark in Dordrecht heeft gekocht. De vrouw heeft verklaard dat zij daar met [naam01] wil gaan wonen, dat zij daar echter niet permanent wil gaan wonen, maar dat zij op verschillende plekken ingeschreven staat voor het verkrijgen van een nieuwe woning.
4.3.
De vraag is of deze gewijzigde omstandigheden de conclusie rechtvaardigen dat zwaarwegende belangen van [naam01] eraan in de weg staan dat hij nu door de man moet worden afgegeven aan de vrouw. Dat is hier naar het oordeel van de voorzieningenrechter het geval. Daartoe is het volgende redengevend.
4.4.
De voorzieningenrechter heeft het in de voorlopige voorzieningenprocedure van belang geacht om geen verandering te brengen in de situatie die [naam01] op dat moment gewend was, te weten waarbij [naam01] bij de vrouw woonde, die ook zijn hoofdverzorger was.
Ook nu acht de voorzieningenrechter het van belang dat er geen verandering wordt gebracht in de leefsituatie van [naam01] . Dat is op dit moment echter een situatie waarin [naam01] bij de man woont en waarbij hij door de man wordt verzorgd. Dat is inmiddels al ruim vijf maanden het geval. De vrouw kan worden gevolgd in haar standpunt dat dit is veroorzaakt door handelen in strijd met wat in rechterlijke beslissingen is bepaald, welk handelen in beginsel niet “beloond” mag worden. In dit geval gaat het echter niet om het belonen van een bepaald handelen, maar om de vraag wat op dit moment gezien de feitelijke situatie van de afgelopen periode in het belang van [naam01] moet worden geacht.
4.5.
De vraag in hoeverre de opstelling van de man van invloed is geweest op het ontstaan van deze feitelijke situatie, waarover partijen van mening verschillen, kan door de voorzieningenrechter niet worden beantwoord. Wat daar echter ook van zij, vaststaat dat [naam01] op dit moment duidelijk aangeeft dat hij bij de man wil blijven wonen. Voor zover de vrouw dit heeft betwist, overweegt de voorzieningenrechter dat [naam01] dit heeft bevestigd in de door hem gezonden brief en tijdens het kindgesprek. Daarbij heeft hij niet alleen zijn mening gegeven, maar was hij ook goed in staat om de redenen hiervoor toe te lichten, die zijn gelegen in zijn eigen ervaringen met de vrouw. De voorzieningenrechter overweegt hierbij dat de wil van [naam01] niet doorslaggevend is, maar dat hij wel een leeftijd heeft die met zich brengt dat daar rekening mee moet worden gehouden.
4.6.
Bij de beslissing om geen wijziging te willen brengen in de huidige feitelijke situatie speelt ook een rol dat de bodemprocedure inmiddels in een vergevorderd stadium is en dat daarin een beslissing zal worden genomen over het hoofdverblijf van [naam01] . Niet valt uit te sluiten dat daarin wordt beslist dat de hoofdverblijfplaats van [naam01] bij de man zal zijn. Of dat zo zal zijn valt op dit moment niet te voorspellen, maar de voorzieningenrechter acht het strijdig met het belang van [naam01] als hij na de tumultueuze situatie van de afgelopen periode de komende tijd nog twee keer zou moeten wijzigen van verblijfplaats en hoofdverzorger (nu weer terug naar de vrouw en na de echtscheiding wellicht weer terug naar de man). Daar komt nog bij dat de vrouw binnenkort wil verhuizen naar een recreatiewoning op een aanzienlijke afstand (volgens de vrouw op een half uur rijden en volgens de man op minimaal drie kwartier rijden) van de huidige verblijfplaats en school van [naam01] en daarna nog een keer naar een definitieve nieuwe woning. Naar het zich nu laat aanzien zal de man daar geen toestemming voor verlenen en het is nog maar de vraag of de vrouw daar vervangende toestemming van de rechtbank voor zal verkrijgen.
4.7.
Verder weegt de voorzieningenrechter mee dat het herstel van het contact tussen de vrouw en [naam01] na al die maanden nog zeer broos en belast is. In het kort gedingvonnis is in dit kader overwogen dat er voor de voorzieningenrechter geen redenen waren om aan te nemen dat [naam01] pertinent geen contact kan of wil hebben met zijn moeder, dat regelmatig contact met beide ouders in het belang van [naam01] is en dat dit zo snel mogelijk moet worden gerealiseerd. Die overwegingen neemt de voorzieningenrechter in dit kort geding over, maar daaraan worden thans wel andere gevolgen verbonden. [naam01] wil namelijk wel weer contact met zijn moeder, maar het is de voorzieningenrechter gebleken dat dit nu wordt bemoeilijkt doordat [naam01] de druk voelt dat hij weer bij zijn moeder moet gaan wonen, wat hij niet wil. Die druk ervaart [naam01] doordat hij weet van de rechterlijke uitspraken daartoe, maar ook door de houding van de vrouw. Volgens [naam01] heeft de vrouw aangegeven dat zij niet wil dat hij af en toe komt eten om de relatie te verbeteren, zoals [naam01] stelt aan haar te hebben voorgesteld, maar dat zij wil dat [naam01] direct bij haar komt wonen. De opstelling van de vrouw in deze procedure bevestigt dit beeld. Daarnaast is ook genoegzaam gebleken dat [naam01] er last van heeft dat de vrouw op een negatieve manier tegen hem spreekt over zijn vader. Ook dit blijkt uit hetgeen [naam01] tijdens het kindgesprek hierover heeft verklaard, maar ook uit het feit dat het kennelijk nodig is geweest om hierover afspraken te maken alvorens [naam01] in de vakantie een periode met de vrouw wilde doorbrengen. Dit lijkt tijdens die vakantie redelijk goed te zijn gegaan, maar op de laatste dag van deze vakantie en daarna weer te zijn verslechterd. Ook dit leidt de voorzieningenrechter af uit het kindgesprek, maar ook uit het verhandelde ter zitting. De voorzieningenrechter acht dit zeer schadelijk voor [naam01] .
4.8.
Al het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het gevorderde zal worden afgewezen, omdat zwaarwegende belangen van [naam01] eraan in de weg staan dat hij nu door de man moet worden afgegeven aan de vrouw in afwachting van de uitkomst van de echtscheidingsprocedure. Nu de vastgestelde voorlopige zorgregeling is gebaseerd op toevertrouwing van [naam01] aan de vrouw kan deze niet meer aan de orde zijn. Er ligt in dit geding geen vordering voor die ziet op het vaststellen van een voorlopige zorgregeling in de situatie die thans aan de orde is, waarbij [naam01] voorlopig bij de man blijft wonen. De voorzieningenrechter gaat er echter vanuit dat [naam01] voorlopig ieder geval één of twee keer per week bij de vrouw zal gaan eten om de verhoudingen weer te herstellen. [naam01] heeft in het kindgesprek aangegeven dat hij daartoe bereid is, maar dat zijn moeder zich dan niet slecht mag uitlaten over zijn vader. De voorzieningenrechter gaat ervan uit dat de vrouw aan die wens gehoor zal geven in het belang van [naam01] . Het verloop van deze contacten kan dan ook in aanmerking worden genomen bij de beoordeling van de wederzijdse verzoeken ten aanzien van [naam01] in de echtscheidingsprocedure.
4.9.
In de omstandigheid dat partijen nog echtgenoten zijn, wordt aanleiding gevonden te bepalen dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst het gevorderde af;
5.2.
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. Dragtsma en in het openbaar uitgesproken op 14 oktober 2022.
ts