In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 april 2022 uitspraak gedaan in de zaken NL22.6203 en NL22.6210, waarbij eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. E. Schoneveld, beroep heeft ingesteld tegen een terugkeerbesluit en een inreisverbod opgelegd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. M. Lorier. De rechtbank heeft de beroepen behandeld op 19 april 2022, waarbij eiseres en haar gemachtigde aanwezig waren, en verweerder vertegenwoordigd was door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek aangehouden om verweerder de gelegenheid te geven duidelijkheid te verschaffen over de staandehouding van eiseres. Na het indienen van een proces-verbaal van bevindingen door verweerder, heeft eiseres hierop gereageerd en is het onderzoek op 21 april 2022 gesloten.
De rechtbank heeft overwogen dat eiseres van Nederlandse nationaliteit is en dat het terugkeerbesluit is opgelegd op basis van de openbare orde, omdat er een risico bestaat dat eiseres zich aan het toezicht zal onttrekken. Eiseres heeft aangevoerd dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd hoe de zware gronden zich verhouden tot het risico op onttrekking aan het toezicht. De rechtbank heeft geoordeeld dat de zware gronden voldoende zijn onderbouwd en dat het beroep tegen het terugkeerbesluit ongegrond is.
Wat betreft het inreisverbod heeft de rechtbank vastgesteld dat verweerder ten onrechte niet is ingegaan op de verklaring van eiseres dat zij familie heeft binnen de EU. Dit heeft geleid tot de conclusie dat het inreisverbod niet deugdelijk is gemotiveerd en in strijd is met de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank heeft het beroep tegen het inreisverbod gegrond verklaard en het inreisverbod vernietigd. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de maatregel van bewaring, die is opgelegd op basis van dezelfde gronden als het terugkeerbesluit, ongegrond is. Eiseres heeft verder aangevoerd dat verweerder onvoldoende voortvarend heeft gehandeld, maar de rechtbank heeft dit standpunt verworpen. De rechtbank heeft verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.518,-.