ECLI:NL:RBDHA:2022:1164
Rechtbank Den Haag
- Kort geding
- Rechtspraak.nl
Vordering tot verbod op overlevering aan België in kort geding
In deze zaak heeft eiser, thans gedetineerd in PI [locatie], een kort geding aangespannen tegen de Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door de Minister van Justitie en Veiligheid. Eiser vorderde een algeheel of tijdelijk verbod op zijn overlevering aan België, in het kader van een Europees Aanhoudingsbevel dat was uitgevaardigd in verband met een eerdere veroordeling door het Hof van Beroep Antwerpen. De rechtbank heeft op 12 januari 2022 vonnis gewezen, waarbij de vorderingen van eiser zijn afgewezen.
De procedure begon met een dagvaarding en aanvullende producties van eiser, gevolgd door een mondelinge behandeling op 5 januari 2022. Eiser heeft in zijn verweer aangevoerd dat de Staat onrechtmatig handelt door hem een straf van [A] uit te laten zitten, terwijl er nog onderzoeken naar zijn identiteit lopen. Eiser stelde dat de overlevering aan België zijn strafzaak in Nederland zou bemoeilijken, aangezien hij in hoger beroep is tegen een eerdere veroordeling.
De rechtbank oordeelde dat de vordering tot verbod op overlevering niet toewijsbaar was, omdat de IRK al had geoordeeld over de overlevering en het identiteitsverweer van eiser had verworpen. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen spoedeisend belang was bij de subsidiaire vordering van eiser, en dat de Staat had bevestigd geen voornemen te hebben om eiser over te leveren zolang zijn strafzaak in Nederland nog loopt. Eiser werd veroordeeld in de kosten van het geding, die zijn begroot op € 1.683,--.