ECLI:NL:RBDHA:2022:11638

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 maart 2022
Publicatiedatum
8 november 2022
Zaaknummer
NL22.1841
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van minderjarige Soedanese eiser op grond van ongeloofwaardige verklaringen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 maart 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een minderjarige eiser van Soedanese nationaliteit. De eiser had op 28 september 2021 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 2 februari 2022 werd afgewezen als ongegrond. De rechtbank heeft het beroep van eiser op 3 maart 2022 behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van eiser over de ontvoering van zijn vader en broer ongeloofwaardig waren, ondanks dat zijn identiteit en herkomst geloofwaardig werden geacht. De rechtbank benadrukte dat van eiser, gezien zijn leeftijd, verwacht mocht worden dat hij enigszins gedetailleerd kon verklaren over de kern van zijn asielrelaas. Eiser had echter onvoldoende concrete informatie kunnen verstrekken over de ontvoerders en de omstandigheden van de ontvoering. De rechtbank concludeerde dat de afwijzing van de asielaanvraag door verweerder terecht was, omdat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij bij terugkeer naar Soedan een reëel risico liep op vervolging of ernstige schade. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees op het ontbreken van aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL22.1841
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. A.H. Hekman), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. C. van Breda).

Procesverloop

Bij besluit van 2 februari 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als ongegrond.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 3 maart 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen M. Cheiboukh. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is van Soedanese nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 2006.
2. Op 28 september 2021 heeft eiser een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft die aanvraag ongegrond verklaard op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
3. Eiser verklaart dat hij asiel heeft aangevraagd, omdat zijn vader in Darfur problemen heeft gehad met een groep. De vader en een oom van eiser hadden de leider van deze groep gedood. Daarop is het gezin van eiser eerst naar Kamp Kalma gevlucht en na een paar jaar naar Omdurman. Eisers oom is in Darfur gedood. Eisers vader en broer zijn in oktober 2020 ontvoerd door een groep genaamd [naam] . Eisers moeder is daarop naar zijn school gekomen en heeft hem een telefoon en geld gegeven. Zij wilde dat eiser zou vertrekken uit Soedan. Dat heeft hij gedaan. Na zijn vertrek is zijn neef, die op dat moment bij eisers moeder verbleef, ontvoerd. Zijn moeder en de andere kinderen zijn daarbij mishandeld.
4. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
identiteit, nationaliteit en herkomst
verdwijning van de vader en broer van eiser
5. Verweerder heeft zich hierover op het standpunt gesteld dat eisers identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig zijn. De verdwijning van de vader en broer van eiser acht verweerder echter niet geloofwaardig. Verweerder concludeert daarom dat de asielaanvraag wordt afgewezen als ongegrond.
6. Eiser voert in beroep aan dat verweerder ten onrechte geen rekening heeft gehouden met het feit dat hij als 14-jarige is gevlucht en dat hij afhankelijk is van de informatie die aan hem wordt verstrekt door zijn moeder of andere familieleden. Volgens eiser heeft verweerder wel genoemd dat daarmee rekening is gehouden, maar dat blijkt niet uit de besluitvorming. Er is dan ook sprake van een onzorgvuldig genomen besluit.
7. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de verklaringen van eiser over de ontvoering van zijn vader en broer ongeloofwaardig zijn. Daarvoor is het volgende van belang. Over het algemeen ligt het op de weg van eiser om zo concreet, gedetailleerd en consistent mogelijk te verklaren. Daarbij moet wel rekening worden gehouden met de persoon van eiser. Verweerder heeft er niet ten onrechte op gewezen dat eiser weinig (concreet en gedetailleerd) kan verklaren over de ontvoerders van zijn vader en broer en over hoe de ontvoering heeft plaatsgevonden. In redelijkheid mag gesteld worden dat ook van iemand met de leeftijd van eiser verwacht mag worden dat hij enigszins gedetailleerd en concreet kan verklaren over de kern van zijn asielrelaas. Eiser heeft verklaard dat hij afhankelijk is van informatie die hij van derden moet krijgen, omdat hij zelf niet aanwezig was toen zijn vader en broer werden ontvoerd. Hij heeft ook verklaard dat het zijn moeder is geweest die hem heeft opgedragen om Soedan te verlaten. Daar staat evenwel tegenover dat eiser verder geen navraag heeft gedaan over de ontvoering. Dat had wel gekund, omdat eiser nog contact heeft met zijn moeder en zijn oom, die in Soedan verblijven. Eiser is niet zó jong, dat niet van hem verwacht mag worden dat hij op zijn minst probeert meer concrete en gedetailleerde informatie te krijgen over de ontvoerders of de ontvoering. De ontvoering van eisers vader en broer betreft immers de reden voor hem om Soedan en zijn gezin te verlaten. Ook de verklaringen die eiser ter
zitting heeft afgelegd naar aanleiding van contact met zijn moeder, zijn niet alsnog concreet en gedetailleerd. Nu eiser niet concreet en gedetailleerd heeft kunnen verklaren, heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eisers verklaringen ongeloofwaardig zijn.
8. Eiser heeft verklaard dat hij door geweld tegen zijn gezin in Darfur is gevlucht naar Omdurman. Deze verklaring heeft verweerder geloofwaardig bevonden. Ook heeft eiser verklaard dat de ontvoering van zijn vader en broer zijn gepleegd door mannen in dezelfde uniformen. Volgens eiser ligt deze verklaring in het verlengde van de eerdere geloofwaardig bevonden verklaring. In dit licht kan verweerder de gebeurtenissen die geleid hebben tot zijn vlucht niet ongeloofwaardig achten door het ontbreken van gedetailleerde informatie. Volgens eiser heeft verweerder niet inzichtelijk gemaakt hoe de geloofwaardig bevonden verklaringen zijn betrokken in de integrale geloofwaardigheidsbeoordeling.
9. De rechtbank overweegt dat het aan verweerder is om de geloofwaardigheid van eisers verklaringen over de aanleiding voor zijn vlucht te beoordelen. De ontvoering van eisers
broer en vader vormen de kern van eisers asielrelaas en waren voor hem aanleiding om Soedan te verlaten. Dat verweerder een eerdere gebeurtenis niet (expliciet) ongeloofwaardig heeft geacht, maakt niet dat verweerder de gebeurtenissen die in het verlengde van die eerdere gebeurtenis liggen óók geloofwaardig moeten achten. In het geval van eiser komt daar nog bij dat zijn vlucht naar Omdurman acht jaar vóór de ontvoering van zijn vader en broer heeft plaatsgevonden. Het directe verband tussen deze twee gebeurtenissen is daarmee niet vanzelfsprekend. Verweerder heeft de verklaringen van eiser over de ontvoering van zijn vader en broer beoordeeld. Zoals hiervoor in 7. is overwogen, heeft verweerder deze verklaringen niet ten onrechte ongeloofwaardig bevonden. Dit standpunt is niet strijdig met het standpunt van verweerder over de gebeurtenissen die aan de ontvoering vooraf gingen.
10. Waar verweerder de verklaringen over de ontvoering ook ongeloofwaardig acht, omdat er geen onderbouwing van documenten is, stelt eiser dat verweerder niet heeft aangegeven welke documenten deze verklaringen zouden kunnen onderbouwen. Volgens eiser blijkt uit landeninformatie die hij heeft ingebracht dat leden van de Zaghawa het slachtoffer worden van discriminatie en geweld.
11. De rechtbank stelt vast dat de Zaghawa uit Soedan in het beleid van verweerder niet zijn aangemerkt als kwetsbare minderheidsgroep. Eiser heeft ook niet gesteld dat deze bevolkingsgroep aangemerkt zou moeten worden als kwetsbare minderheidsgroep. Het is dus aan eiser om (zo mogelijk met documenten) aannemelijk te maken dat hij een reëel risico loopt op vervolging of ernstige schade. Nu eisers asielrelaas niet ten onrechte ongeloofwaardig is geacht, en hij ook overigens geen individualiseerbare omstandigheden heeft aangevoerd, heeft hij niet aannemelijk gemaakt dat hij bij terugkeer een reëel risico loopt op vervolging of ernstige schade als gevolg van zijn etniciteit.
12. Gelet op het voorgaande komt eiser niet in aanmerking voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw.
13. De aanvraag is terecht afgewezen als ongegrond. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. C. ten Klooster, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
11 maart 2022
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.