ECLI:NL:RBDHA:2022:11630

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 april 2022
Publicatiedatum
8 november 2022
Zaaknummer
NL22.6804
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een Duitse vreemdeling en risico op onttrekking aan toezicht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 april 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een Duitse vreemdeling. De eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. F. Fonville, had beroep ingesteld tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij aan haar de maatregel van bewaring was opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft de zaak behandeld via een beeldverbinding, waarbij de eiseres en haar gemachtigde aanwezig waren, evenals een tolk. De verweerder werd vertegenwoordigd door mr. R. Hopman.

De rechtbank overwoog dat de maatregel van bewaring was opgelegd omdat er een risico bestond dat eiseres zich aan het toezicht zou onttrekken. Eiseres betwistte de gronden voor de maatregel, maar de rechtbank oordeelde dat de argumenten van de verweerder voldoende waren om de maatregel te rechtvaardigen. De rechtbank concludeerde dat eiseres niet op de voorgeschreven wijze Nederland was binnengekomen en dat er geen aanleiding was om een lichter middel toe te passen. De rechtbank wees het beroep van eiseres ongegrond en wees ook het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL22.6804
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. F. Fonville), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. R. Hopman).

Procesverloop

Bij besluit van 16 april 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiseres de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 25 april 2022 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk is verschenen Dhr. Trok. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres stelt van Duitse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [1978] .
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiseres zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiseres:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging
daartoe heeft gedaan;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en zij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van haar identiteit en nationaliteit;
en als lichte gronden vermeld dat eiseres:
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
3. Eiseres heeft alle gronden bestreden, met uitzondering van de zware grond 3c. Ter betwisting van de zware grond 3a voert eiseres aan dat de feitelijke juistheid onvoldoende is gemotiveerd. Er is gemotiveerd dat eiseres geen paspoort heeft, maar dit zegt niets over de vraag of ze Nederland rechtmatig is binnengekomen.
4. De rechtbank overweegt als volgt. Verweerder heeft ten aanzien van de zware grond 3a gemotiveerd dat eiseres niet in het bezit is van een paspoort of (Europese) identiteitskaart, waarmee zij Nederland op legale wijze zou kunnen inreizen. De rechtbank oordeelt dat verweerder aldus op goede gronden vermoedt dat eiseres niet op de voorgeschreven wijze Nederland is binnengekomen. Hierbij betrekt de rechtbank dat het voor verweerder nagenoeg onmogelijk is om te bewijzen dat eiseres niet op de voorgeschreven wijze Nederland is binnengekomen. Naar het oordeel van de rechtbank is deze grond dan ook feitelijk juist en terecht aan de maatregel van bewaring ten grondslag gelegd.
5. Uit 4. vloeit voort dat de gronden 3a en 3c terecht aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd. Deze twee gronden kunnen deze maatregel zelfstandig dragen en staven al dat er ten aanzien van eiseres een risico is op onttrekking aan het toezicht op vreemdelingen. De geschilpunten over de overige gronden van de maatregel van bewaring behoeven daarom geen bespreking meer.
Lichter middel
6. Eiseres voert aan dat verweerder had kunnen volstaan met een lichter middel. Eiseres had dezelfde dag nog terug naar Duitsland gekund. De maatregel van bewaring was daarom een onnodig zwaar middel.
7. De rechtbank overweegt als volgt. Uit de gronden die aan de maatregel ten grondslag liggen, volgt in beginsel het risico op onttrekking aan het toezicht op vreemdelingen. Daarnaast is aan eiseres eerder een vertrektermijn gegeven, waaraan ze geen gehoor heeft gegeven. Verder heeft verweerder er op kunnen wijzen dat eiseres geen identificerende documenten heeft, waardoor ze niet zelfstandig naar Duitsland kan reizen. Verweerder heeft daarom tot de conclusie kunnen komen dat een lichter middel niet effectief kan worden toegepast. De beroepsgrond slaagt niet.
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.G. Nicholson, rechter, in aanwezigheid van mr.
M.A.W.M. Engels, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
29 april 2022
en is openbaar gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl
Mr. J.G. Nicholson M.A.W.M. Engels
Rechter Griffier
Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland
Documentcode: [documentcode]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling
bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.