7.3Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [naam]
Algemene overwegingen
Bij de beantwoording van de vraag of de benadeelde partij [naam] in aanmerking komt voor shockschade, zal de rechtbank het arrest van de Hoge Raad van 28 juni 2022 (ECLI-nummer: ECLI:NL:HR:2022:958) als uitgangspunt hanteren. In voornoemd arrest heeft de Hoge Raad overwogen dat iemand die een ander door zijn onrechtmatige daad doodt of verwondt, – afhankelijk van de omstandigheden waaronder die onrechtmatige daad en de confrontatie met die daad of de gevolgen daarvan, plaatsvinden –ook onrechtmatig kan handelen jegens degene bij wie die confrontatie een hevige emotionele schok teweeg brengt. Gezichtspunten die een rol spelen bij de beoordeling van de onrechtmatigheid jegens degene bij wie een hevige emotionele schok is teweeggebracht als hiervoor bedoeld (hierna: het secundaire slachtoffer) zijn onder meer:
- de aard, de toedracht en de gevolgen van de jegens het primaire slachtoffer gepleegde onrechtmatige daad, waaronder de intentie van de dader en de aard en ernst van het aan het primaire slachtoffer toegebrachte leed;
- de wijze waarop het secundaire slachtoffer wordt geconfronteerd met de jegens het primaire slachtoffer gepleegde onrechtmatige daad en de gevolgen daarvan. Daarbij kan onder meer worden betrokken of hij/zij door fysieke aanwezigheid of anderszins onmiddellijk kennis kreeg van het onrechtmatige handelen jegens het primaire slachtoffer, of dat hij/zij nadien met de gevolgen van dit handelen werd geconfronteerd. Bij een latere confrontatie kan een rol spelen in hoeverre zij onverhoeds was. Bij het aan dit gezichtspunt toe te kennen gewicht kan meewegen of het secundaire slachtoffer beroepsmatig of anderszins bedacht moest zijn op een dergelijke schokkende gebeurtenis;
- de aard en hechtheid van de relatie tussen het primaire slachtoffer en het secundaire slachtoffer, waarbij geldt dat bij het ontbreken van een nauwe relatie niet snel onrechtmatigheid kan worden aangenomen.
Volgens de Hoge Raad moet de rechter aan de hand van onder meer deze gezichtspunten in hun onderlinge samenhang beschouwd van geval tot geval beoordelen of sprake is van onrechtmatigheid jegens het secundaire slachtoffer, waarbij niet op voorhand aan één van deze gezichtspunten doorslaggevende betekenis toekomt. Als één van deze gezichtspunten geen duidelijke indicatie voor het aannemen van onrechtmatigheid geeft, kan onrechtmatigheid desondanks worden aangenomen als de omstandigheden daarvoor, bezien vanuit de overige gezichtspunten, voldoende zwaarwegend zijn.
Het recht op vergoeding van schade die is veroorzaakt door het onrechtmatig teweegbrengen van een hevige emotionele schok is beperkt tot de schade die volgt uit geestelijk letsel. Voor de toewijzing van schadevergoeding ter zake van dat geestelijk letsel is vereist dat het bestaan van dat geestelijk letsel naar objectieve maatstaven is vastgesteld. In het algemeen zal dit slechts het geval zal zijn als sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Daarmee is beoogd tot uitdrukking te brengen dat die emotionele schok moet hebben geleid tot geestelijk letsel dat gelet op aard, duur en/of gevolgen ernstig is en in voldoende mate objectiveerbaar. Dit brengt mee dat als de rechter op grond van een rapportage van een ter zake bevoegde en bekwame deskundige – waarbij gedacht kan worden aan een ter zake bevoegde en bekwame psychiater, huisarts of psycholoog – tot het oordeel komt dat sprake is van geestelijk letsel in de hiervoor bedoelde zin, hij tot toewijzing van schadevergoeding kan overgaan, ook als in die rapportage geen diagnose van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld wordt gesteld. Als sprake is van geestelijk letsel als hier bedoeld, komt zowel de materiële als de immateriële schade die daarvan het gevolg is voor vergoeding in aanmerking.
Naast een aanspraak op vergoeding van de immateriële schade die het gevolg is van het hiervoor bedoelde, door een hevige emotionele schok veroorzaakte geestelijk letsel, kan een secundair slachtoffer ook, als naaste van het primaire slachtoffer, een aanspraak hebben op een vaste vergoeding op grond van de artikelen 6:107 lid 1, aanhef en onder b, Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) en 6:108 leden 1 en 3 BW (‘affectieschade’). In zo’n geval van samenloop van deze aanspraken zal de rechter aan de hand van de omstandigheden van het geval naar billijkheid en schattenderwijs moeten afwegen in hoeverre bij het bepalen van de hoogte van de vergoeding van de immateriële schade die het gevolg is van het hiervoor bedoelde, door de hevige emotionele schok veroorzaakte geestelijk letsel, rekening wordt gehouden met die aanspraak op affectieschade.
Shockschade
Gelet op het vorenstaande en mede gelet op de door de Hoge Raad geformuleerde gezichtspunten overweegt de rechtbank ten aanzien van de door de benadeelde partij gevorderde shockschade het navolgende.
Vast staat dat de benadeelde partij en het slachtoffer een nauwe en affectieve relatie hadden. Voorts heeft de rechtbank bewezenverklaard dat de verdachte de vader van de benadeelde partij op de galerij voor zijn woning opzettelijk met meerdere, te weten tien, messteken om het leven heeft gebracht. De verdachte is tot zijn daad gekomen na onenigheid over geld, dan wel het feit dat hij de woning van het slachtoffer moest verlaten. De aard, de toedracht en de gevolgen van het handelen van de verdachte jegens het primaire slachtoffer kwalificeert de rechtbank als gruwelijk. De benadeelde partij is vervolgens in het mortuarium geconfronteerd met het stoffelijk overschot van haar vader en de schokkende, destructieve impact van de messteken op zijn lichaam. Zij heeft in die situatie het lichaam van haar vader gewassen, maar werd zo getroffen door de aanblik van het lichaam van haar vader dat zij onwel werd en flauwviel.
Volgens de huisarts is er bij de benadeelde partij een vermoeden van een DSM-stoornis, te weten een posttraumatische stressstoornis. De benadeelde partij slaapt slecht en heeft last van nachtmerries en flashbacks naar de aanblik van het toegetakelde lichaam van haar vader in het mortuarium. De huisarts heeft de benadeelde partij om die reden doorverwezen naar een psycholoog.
Gelet op het vorenstaande is naar het oordeel van de rechtbank sprake van onrechtmatig handelen door de verachte jegens het secundaire slachtoffer, te weten de benadeelde partij.
Voorts is naar het oordeel van de rechtbank sprake van immateriële schade die het gevolg is van door een hevige emotionele schok veroorzaakte geestelijk letsel als gevolg van het onrechtmatig handelen door de verdachte jegens de vader van de benadeelde partij.
De door de raadsvrouw aangevoerde omstandigheden, dat de benadeelde partij pas op een later moment met de gevolgen van het bewezenverklaarde feit is geconfronteerd en dat die confrontatie in het mortuarium niet onverhoeds en ook niet onvermijdbaar was, doen daaraan – mede gelet op de toedracht van het bewezenverklaarde en de directe familieband tussen het slachtoffer en de benadeelde partij – niet af.
Op basis van het voorgaande zal de rechtbank naar billijkheid een bedrag van € 15.000,- aan shockschade toewijzen. Daarbij heeft de rechtbank mede in overweging genomen dat de benadeelde partij, zoals hierna wordt overwogen, ook de gevorderde affectieschade toegewezen zal krijgen.
Voor het overige deel is de vordering tot vergoeding van shockschade onvoldoende onderbouwd. Er is thans nog geen definitieve diagnose gesteld en de duur van de behandeling en/of de genezing is nog niet bekend. De benadeelde partij de gelegenheid geven voor een nadere onderbouwing van dit deel van de vordering zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering daarom slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Affectieschade
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade, te weten affectieschade, heeft geleden door het bewezenverklaarde feit. Voor het bepalen van de affectieschade is aansluiting gezocht bij het
Besluit vergoeding affectieschade,waarin is bepaald dat, indien sprake is van nabestaanden (meerderjarige niet-thuiswonende kinderen) van een slachtoffer dat door een misdrijf om het leven is gekomen, per persoon een bedrag van € 17.500,00 toewijsbaar is.
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering toewijzen tot een bedrag van
€ 17.500,00, bestaande uit affectieschade.
Materiële schade
De rechtbank zal de gevorderde “reiskosten naar de rechtbank” ad € 47,40 (als onderdeel van de gevorderde materiële schadepost “kosten lijkbezorging”) afwijzen. Dit betreffen proceskosten en conform artikel 238 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering komen deze kosten alleen voor toewijzing in aanmerking, als de benadeelde partij zonder gemachtigde procedeert. De benadeelde partij wordt in deze procedure bijgestaan door een raadsman. Deze kosten kunnen daarom niet worden toegewezen.
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de overige kosten met betrekking tot de post “kosten lijkbezorging”, is door en namens de benadeelde partij voldoende onderbouwd en door of namens de verdachte onvoldoende gemotiveerd betwist.
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks materiële schade heeft geleden door het bewezenverklaarde feit, ter grootte van € 9.508,18.
De rechtbank zal de benadeelde partij met betrekking tot de post “verlies aan verdienvermogen” niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering. Het bestaan van de gestelde schade is namens de verdachte gemotiveerd betwist en door of namens de benadeelde partij onvoldoende onderbouwd. De benadeelde partij de gelegenheid geven voor een nadere onderbouwing van dit deel van de vordering zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering daarom slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal de post “(toekomst) schade” afwijzen, omdat deze onvoldoende is onderbouwd. De rechtbank heeft hierboven de materiële schade van de benadeelde partij
tot op hedenvastgesteld.
Eindconclusie
De rechtbank zal de vordering toewijzen tot een bedrag van € 42.008,18, bestaande uit
€ 9.508,18 aan materiële schade, € 15.000,- aan shockschade en € 17.500,- aan affectieschade.
Ten aanzien van de materiële schade, voor zover deze betrekking heeft op “reiskosten naar de rechtbank” ad € 47,40 onder de post “kosten lijkbezorging”, en de post “(toekomst) schade” wordt de vordering van de benadeelde partij afgewezen.
Ten aanzien van de materiële schade, voor zover deze betrekking heeft op de post “verlies aan verdienvermogen”, en de immateriële schade voor het overige wordt de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 18 oktober 2022, de datum waarop de vordering is ingediend, omdat de ingangsdatum van de wettelijke rente voor elke schadepost anders lijkt te zijn en het niet aangaat om de behandeling thans aan te houden om daar nader onderzoek naar te doen.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten op basis van het ‘Liquidatietarief rechtbank en gerechtshoven’ op € 2.228,- (gebaseerd op twee punten in een zaak met een geldswaarde van € 40.000,- tot € 98.000,-). Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor het bewezenverklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan haar is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 42.008,18, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 18 oktober 2022 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam] .
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [naam]
Affectieschade
Affectieschade is immateriële schade. Het uitgangspunt van de wet is dat alleen het slachtoffer van een strafbaar feit zelf immateriële schade in het strafproces kan vorderen. Sinds 1 januari 2019 is het vorderen van affectieschade daarnaast ook mogelijk voor een beperkte kring van gerechtigden. Het betreft partners en kinderen van het slachtoffer, alsmede gevallen waarin sprake is van een duurzame zorgrelatie in gezinsverband, zoals bij pleegkinderen het geval zal zijn of bij het kleinkind dat door een grootouder wordt groot gebracht. Voorts is in artikel 6:108 lid 4 sub g Burgerlijk Wetboek een zogenoemde hardheidsclausule opgenomen, die in uitzonderlijke omstandigheden een recht op vergoeding toekent aan een persoon die niet tot de vaste kring van gerechtigden behoort. Als voorbeeld in de Memorie van Toelichting wordt gegeven broers en zussen die langdurig samenwonen en voor elkaar zorgen. Broers en zussen zijn dus in principe door de wetgever van de regeling uitgesloten, tenzij sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden zoals in voornoemd voorbeeld beschreven.
De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij een zus van het slachtoffer is. Naar het oordeel van de rechtbank is, mede in het licht van het uitdrukkelijke verweer dat de verdediging hiertegen heeft gevoerd, door de benadeelde partij onvoldoende onderbouwd dat sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden, zoals bedoeld door de wetgever. Onvoldoende is onderbouwd wanneer en voor hoe lang de benadeelde partij met het slachtoffer heeft samengewoond. Ook is onvoldoende onderbouwd dat het slachtoffer, zoals namens haar is gesteld, als mantelzorger optrad voor de benadeelde partij en dat sprake was van een zorgrelatie.
De benadeelde partij de gelegenheid geven voor een nadere onderbouwing van de vordering zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De vordering voor zover deze betrekking heeft op affectieschade wordt daarom niet-ontvankelijk verklaard.
De benadeelde partij kan deze vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Materiële schade
De rechtbank zal de gevorderde materiële schade afwijzen, omdat deze onvoldoende is onderbouwd. Het betreft, zoals door de raadsman van de benadeelde partij ter zitting toegelicht, mogelijke schade in de toekomst. De rechtbank constateert daaruit dat de materiële schade die de benadeelde partij
tot op hedenheeft geleden, nihil is.
Dit brengt mee dat de benadeelde partij moet worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vordering heeft moeten maken. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil.