ECLI:NL:RBDHA:2022:11620
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag en internationale bescherming in Denemarken
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 oktober 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een eiser met de Syrische nationaliteit. De eiser had op 18 augustus 2022 een asielaanvraag ingediend in Nederland, maar zijn aanvraag werd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet-ontvankelijk verklaard. Dit besluit was gebaseerd op het feit dat de eiser al internationale bescherming had gekregen in Denemarken op 18 maart 2015, waar hij in het bezit is van een geldige verblijfsvergunning tot 30 januari 2023. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 23 september 2022, waarbij de eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was.
De rechtbank overwoog dat de eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij bij overdracht aan Denemarken een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM, noch dat hij niet opnieuw zou worden toegelaten tot Denemarken. De rechtbank concludeerde dat de Staatssecretaris terecht had aangenomen dat de eiser in Denemarken een internationale beschermingsstatus en verblijfsvergunning heeft. De rechtbank verwierp de beroepsgronden van de eiser, waaronder de stelling dat hij vanwege zijn psychische problematiek niet terug kan keren naar Denemarken. De rechtbank oordeelde dat de eiser niet had aangetoond dat er in Denemarken geen passende medische zorg voor zijn psychische klachten beschikbaar is.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van de eiser ongegrond, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. F.A. Groeneveld, rechter, in aanwezigheid van mr. L.W.F. van Deyzen, griffier, en werd openbaar gemaakt.