ECLI:NL:RBDHA:2022:11612

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 april 2022
Publicatiedatum
8 november 2022
Zaaknummer
NL21.18108
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf voor minderjarige kinderen wegens onvoldoende bewijs van identiteit en vermissing ouders

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 april 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de aanvraag van twee minderjarige kinderen, eisers, om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in Nederland. De aanvraag was gericht op verblijf bij hun zus, die als referente fungeert. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, heeft de aanvraag afgewezen op basis van het ontbreken van bewijs van de identiteit van de ouders van eisers en de gestelde vermissing van deze ouders.

Eisers hebben in hun beroep aangevoerd dat zij niet in staat zijn om de identiteit van hun ouders aan te tonen, omdat deze vermist zijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat eisers geen officiële documenten hebben overgelegd die de identiteit van hun ouders kunnen bevestigen, noch bewijs van de vermissing hebben geleverd. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de verweerder digitaal onderzoek heeft gedaan naar de familieleden van eisers, waaruit bleek dat er activiteiten op sociale media zijn die de vermissing van de ouders in twijfel trekken.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verweerder terecht heeft geoordeeld dat er onvoldoende bewijs is geleverd om de vermissing van de ouders aannemelijk te maken. Hierdoor kon de identiteit van eisers niet worden vastgesteld, wat noodzakelijk is voor de beoordeling van hun aanvraag. De rechtbank heeft het beroep van eisers ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. Tevens is het verzoek om vrijstelling van het griffierecht gehonoreerd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Locatie Amersfoort
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.18108

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser 1] , V-nummer: [V-nummer] ;

[eiser 2] ,V-nummer: [V-nummer] ,
hierna gezamenlijk eisers,
(gemachtigde: mr. R.H.T. van Boxmeer),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: M.K. Ruijzendaal).

Procesverloop

In het besluit van 1 oktober 2020 (primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eisers tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor het doel “verblijf als familie- of gezinslid bij [A] (referente) afgewezen.
In het besluit van 28 oktober 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 17 maart 2022 op zitting behandeld. Eisers hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Referente is ook verschenen. Als tolk is
verschenen E.J. Nyembi Katumbwe. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Vrijstelling griffierrecht
Eisers hebben verzocht om vrijstelling van het griffierecht. De rechtbank ziet, mede op basis van de verstrekte gegevens, aanleiding om het verzoek te honoreren.
Inleiding
Eisers zijn burgers van de Democratische republiek Congo (DRC) en wensen te verblijven bij hun zus, referente in Nederland. Eisers hebben eerder op 1 maart 2018 een aanvraag ingediend. Deze aanvraag is afgewezen omdat eisers hun identiteit en de familierechtelijke relatie met referente niet hebben aangetoond. Op 10 oktober 2019 hebben eisers opnieuw een aanvraag ingediend.
Het bestreden besluit
Verweerder heeft de aanvraag afgewezen en aan zijn besluit ten grondslag gelegd dat de identiteit van eisers niet is aangetoond. Verweerder neemt hiervoor bewijsnood aan, maar stelt dat nader onderzoek niet mogelijk is omdat eisers stellen dat hun ouders zijn vermist. Ook hebben eisers de identiteit van hun ouders niet aangetoond waardoor de identiteit van eisers als minderjarige kinderen ook niet kan worden vastgesteld. Dat de ouders van eisers vermist zijn en geen documenten kunnen overleggen acht verweerder niet geloofwaardig. Eisers hebben namelijk niet aangetoond dat hun ouders daadwerkelijk vermist zijn. Verder stelt verweerder dat eisers hun familierechtelijke relatie met referente en hun ouders niet aannemelijk hebben gemaakt. Subsidiair stelt verweerder zich op het standpunt dat, in geval een belangenafweging in het kader van artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens (EVRM) wordt gemaakt, deze in het nadeel van eisers uitvalt.
Gronden beroep
Eisers voeren aan dat het besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen en onvoldoende is gemotiveerd. Ook is volgens hen het besluit in strijd met artikel 3:2 en 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Eisers stellen dat zij de identiteit van hun ouders niet kunnen aantonen nu zij vermist zijn. Referente heeft plausibele verklaringen afgelegd waarom geen kopieën van de identiteitsdocumenten van de ouders kunnen worden overgelegd. Verweerder stelt dan ook ten onrechte dat de vermissing van hun ouders ongeloofwaardig is en baseert dat alleen op facebookfoto’s waar familieleden op zouden staan. Er is namelijk niet aangetoond dat de ouders niet vermist zijn. Hierdoor kunnen eisers zich niet herenigen met referente en verblijven zij in een kwetsbare positie. Voor zover bekend, is er ook geen centrale registratie voor het registreren van vermiste personen. Door de vermissing hebben eisers ook geen documenten waaruit blijkt dat hun ouders het gezag over hen hebben. De tijdelijke voogdij van mevrouw [B] onderbouwt juist de vermissing van de ouders. Daarnaast is er ook een brief van het Rode Kruis overgelegd. Ten aanzien van het facebookaccount op naam van de vader stellen eisers dat referente niet op de hoogte was dat haar oom deze heeft aangemaakt. Referente was namelijk niet op de hoogte van het bestaan van haar oom. Dit is volgens eisers ook niet vreemd aangezien de oom niet in DRC woont en nooit de familie heeft bezocht. Voorts menen eisers dat de gezinsherenigingsrichtlijn [1] (Richtlijn) van toepassing is omdat referente een verblijfsvergunning asiel heeft. Hierdoor moet invulling worden gegeven aan de gunstigere voorwaarden van hoofdstuk vijf en de artikelen 10, 11 en 12, tweede lid van de Richtlijn. Ook moet verweerder toetsen aan artikel 7 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (EU-Handvest). Tot slot verwijzen eisers naar het arrest van 10 juli 2014 van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) [2] waaruit blijkt dat dat de eenheid van het gezin een fundamenteel recht is voor vluchtelingen.
Het oordeel van de rechtbank
5. De rechtbank stelt vast dat eisers geen officiële documenten hebben overgelegd om de identiteit van hun ouders aan te tonen. De rechtbank stelt ook vast dat eisers geen documenten hebben overgelegd die de gestelde vermissing van hun ouders afdoende onderbouwen. De rechtbank overweegt dat het in de eerste instantie aan eisers is om aannemelijk te maken dat er sprake is van vermissing. Eisers hebben een brief van het Rode Kruis van 26 augustus 2019 overgelegd waarin wordt bevestigd dat er drie gesprekken hebben plaatsgevonden met referente en dat er een verzoek om opsporing van de familie wordt doorgestuurd naar de desbetreffende organisatiedeel. Uit de brief blijkt niet over welke familieleden het gaat en ook is er geen vervolg van het gesprek gebleken terwijl eisers, die kennelijk ook vermist waren, wel zijn gevonden. Ook is door eisers niet aannemelijk gemaakt of, en zo ja welke registraties zijn gedaan en welke acties zijn ingesteld om de situatie van de ouders te achterhalen. Gezien de betrokken en actieve rol van de familieleden van eisers om de ouders te vinden, had dit wel van hen verwacht mogen worden, ook al zou officiële registratie van vermissing in DRC niet mogelijk zijn. Gelet hierop heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eisers onvoldoende inspanningen hebben verricht om de vermissing van hun ouders te onderbouwen.
6. Ten aanzien van de overige overgelegde documenten, zoals de geboorteregistraties en de voogdij van mevrouw [B] overweegt de rechtbank dat deze, ook tezamen met de brief van het Rode Kruis, geen afdoende onderbouwing vormen van vermissing van de ouders. Niet in geschil is dat de originele documenten verloren zijn gegaan. Reeds omdat de (vervangende) documenten niet vermelden dat de ouders niet in staat zijn vervangende documenten aan te vragen, is het bestaan van deze documenten als zodanig geen omstandigheid die de vermissing van de ouders aannemelijk maakt.
7. Hierbij is verder van belang dat verweerder zelf digitaal onderzoek heeft gedaan naar de familieleden van eisers. Uit het Rapportage Digitaal Onderzoek (IRN) is gebleken dat er facebookaccounts zijn gevonden met onder andere de naam van de vader en foto’s die sterke gelijkenissen vertonen met de beschikbare foto’s van de ouders. Op beide facebookaccounts zijn er activiteiten gevonden die dateren van na de gestelde vermissing van de ouders in 2016, namelijk 2018 en 2020. Ook de onderlinge contacten met andere familieleden duiden er niet op dat de ouders al geruime tijd vermist zijn. Dat het facebookaccount op naam van de vader is aangemaakt door de oom van eisers, heeft verweerder niet aannemelijk hoeven vinden. Dat het facebookaccount is aangemaakt met het doel om de vader terug te vinden is niet aannemelijk omdat de inhoud ervan hiervoor geen enkele aanwijzing geeft. Verweerder heeft de verschillende verklaringen van referente dat zij haar vader niet herkende op de foto’s dan wel niet wist of hij het was, niet overtuigend hoeven vinden. Gelet op de ontoereikende onderbouwing van de zoekacties en de identiteit, het resultaat van het IRN-onderzoek van verweerder en een ontbrekende toereikende verklaring van eisers hierover, heeft verweerder niet ten onrechte geconcludeerd dat de vermissing van de ouders niet geloofwaardig is.
8. Verweerder heeft daarom op goede gronden vastgesteld dat nader onderzoek om de identiteit van de ouders en daarmee die van eisers vast te stellen, alsmede de onderlinge relaties niet mogelijk is en dat dit in de risicosfeer van eisers ligt. De verwijzing naar de Gezinsherenigingsrichtlijn maakt dat in dit geval niet anders, gelet op hetgeen door verweerder aan informatie wel is ingebracht.
9. Ten aanzien van de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM overweegt de rechtbank als volgt. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State [3] volgt dat aan een afweging van de belangen van de betrokken minderjarige kinderen pas wordt toegekomen als er voldoende duidelijkheid bestaat over de identiteit van het desbetreffende kind en de gestelde ouders, en hun onderlinge relatie. Anders is immers niet vast te stellen wat de belangen van de desbetreffende kinderen zijn. Nu de identiteit van de ouders niet is aangetoond en de ouders niet beschikbaar zijn voor nader onderzoek kan de identiteit van eisers en de familieband tussen hen en referente niet door middel van nader onderzoek worden vastgesteld. Aan een belangenafweging wordt dan ook niet toegekomen. Omdat er niet wordt toegekomen aan de belangenafweging behoeven de desbetreffende gronden geen bespreking.
10. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder de aanvraag voor een mvv voor eisers op goede gronden heeft afgewezen. Van gebrekkige voorbereiding van de beslissing, onjuiste belangenafweging of andere gebreken is niet gebleken.
11. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J.M. Mol, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Sari, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Richtlijn 2003/86/EG van de Raad van 22 september 2003 inzake het recht op gezinshereniging.
2.Mugenzi tegen Frankrijk, nummer 52701/09.
3.Uitspraak van 16 september 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:3147) in samenhang gelezen met de uitspraak van 4 januari 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:25).