In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 april 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de aanvraag van twee minderjarige kinderen, eisers, om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in Nederland. De aanvraag was gericht op verblijf bij hun zus, die als referente fungeert. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, heeft de aanvraag afgewezen op basis van het ontbreken van bewijs van de identiteit van de ouders van eisers en de gestelde vermissing van deze ouders.
Eisers hebben in hun beroep aangevoerd dat zij niet in staat zijn om de identiteit van hun ouders aan te tonen, omdat deze vermist zijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat eisers geen officiële documenten hebben overgelegd die de identiteit van hun ouders kunnen bevestigen, noch bewijs van de vermissing hebben geleverd. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de verweerder digitaal onderzoek heeft gedaan naar de familieleden van eisers, waaruit bleek dat er activiteiten op sociale media zijn die de vermissing van de ouders in twijfel trekken.
De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verweerder terecht heeft geoordeeld dat er onvoldoende bewijs is geleverd om de vermissing van de ouders aannemelijk te maken. Hierdoor kon de identiteit van eisers niet worden vastgesteld, wat noodzakelijk is voor de beoordeling van hun aanvraag. De rechtbank heeft het beroep van eisers ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. Tevens is het verzoek om vrijstelling van het griffierecht gehonoreerd.