In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 oktober 2022 een beschikking gegeven over de verlengde onderhoudsplicht van een vader voor zijn jong-meerderjarige dochter, [naam02], die op 22-jarige leeftijd nog steeds afhankelijk is van financiële ondersteuning. De moeder, die als bewindvoerder optreedt, heeft verzocht om de alimentatie voor [naam02] vast te stellen op € 491,98 per maand, met een achterstand in indexeringen van € 451,56. De vader heeft verweer gevoerd en stelde dat hij niet verplicht is om na het 21e levensjaar van [naam02] bij te dragen aan haar levensonderhoud, maar hij heeft wel aangeboden om € 138,50 per maand bij te dragen aan haar studiekosten tot haar afstuderen in de zomer van 2023.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de ouders geen expliciete afspraken hebben gemaakt over de onderhoudsverplichting na het 21e levensjaar van [naam02]. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er sprake is van een natuurlijke verbintenis, waardoor de vader verplicht is om bij te dragen aan de studiekosten van [naam02]. De rechtbank heeft de ingangsdatum van de alimentatie vastgesteld op 1 januari 2022 en de einddatum op 31 augustus 2023, met een maandelijkse bijdrage van € 138,50. Daarnaast is overeengekomen dat de vader een achterstand in de betaling van indexeringen van € 69,90 zal voldoen.
De rechtbank heeft ook de behoeftigheid van [naam02] beoordeeld, rekening houdend met haar inkomen en uitkeringen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de behoefte van [naam02] moet worden vastgesteld op basis van de WSF-norm, en dat de vader en moeder in verschillende periodes een bijdrage moeten leveren aan haar behoeftigheid. De rechtbank heeft de proceskosten gecompenseerd, gezien de familierechtelijke aard van de procedure.