Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
1.De procedure
- het verzoekschrift deelgeschilprocedure artikel 1019w e.v. Rv, ingekomen op de griffie van deze rechtbank op 7 september 2021, met producties 1 tot en met 3;
- het verweerschrift, ingekomen op de griffie van deze rechtbank op 2 november 2011, met 2 producties;
- het e-mailbericht van de zijde van [verzoeker] van 10 november 2021, met daarbij gevoegd producties 4 tot en met 8;
- de mondelinge behandeling van 11 november 2021. Hierbij is verschenen [verzoeker] in persoon, bijgestaan door mr. O. Arslan voornoemd en namens National Academic mr. N.P.H. Borm voornoemd.
2.De feiten
(…).
(…).
1.De situatie met ongeval
(…).
(…).
2.Situatie zonder ongeval
Bestonden voor het ongeval bij de onderzochte reeds klachten en afwijkingen op uw vakgebied die de onderzochte thans nog heeft?
(…).
Voor zover mij bekend bestonden bij betrokkene voor het ongeval geen klachten of afwijkingen op mijn vakgebied die betrokkene thans nog heeft waarbij moet worden opgemerkt dat er thans ook geen primaire neurologisch te duiden klachten of afwijkingen aanwezig zijn.
(…).
3.Overige aspecten van de hypothetische situatie zonder ongeval
Wilt u, tegen deze achtergrond, een inventarisatie maken van de feiten en omstandigheden uit het medisch dossier van betrokkene die naar uw mening in dit opzicht relevant zijn?
3.Het geschil
- a) voor recht verklaart dat sprake is van een (juridisch) causaal verband tussen de door hem ervaren, in het rapport van [de neuroloog] omschreven gezondheidsklachten en het ongeval van 15 februari 2016;
- b) voor recht verklaart dat sprake is van een (juridisch) causaal verband tussen de door hem ervaren, in het rapport van [de psychiater] omschreven gezondheidsklachten en het ongeval van 15 februari 2016;
- c) National Academic te gelasten medewerking te verlenen aan een onderzoek door een door de rechtbank te bepalen verzekeringsarts ter vaststelling van de door [verzoeker] ervaren beperkingen;
- d) National Academic te gelasten medewerking te verlenen aan een onderzoek door een door de rechtbank te bepalen arbeidsdeskundige ter vaststelling van de uitval van [verzoeker] voor beroepsmatige arbeid als gevolg van de door hem ervaren en door de verzekeringsarts vast te stellen beperkingen;
- e) de kosten zoals bedoeld in artikel 1019aa Rv te begroten op € 4.758,02, te vermeerderen met de door [verzoeker] betaalde griffierechten, met veroordeling van National Academic tot betaling aan [verzoeker] van dit bedrag.
4.De beoordeling
Betrokkene ontwikkelde daarna wel hoofd- en nekpijnklachten (…)”(2.4). Omdat de psychiater geen stoornis of beperkingen heeft vastgesteld, heeft [verzoeker] in verband met zijn tweede verzoek nog toegelicht dat op dit moment geen sprake is van depressieve klachten, maar dat die er wel zijn geweest. Die verzochte verklaring voor recht dient ertoe een mogelijke toekomstige discussie over aan het ongeval gerelateerde depressieve klachten van destijds te voorkomen. Dit is van belang, omdat National Academic zich op het standpunt stelt dat de psychische klachten al vóór het ongeval bestonden en deze de fysieke klachten zouden onderhouden. Het rapport van [de psychiater] haalt dit onderuit. In reactie op het verweer aangaande de verzochte verzekeringsgeneeskundige- en arbeidsdeskundige onderzoeken (verzoek 3.1.c en 3.1.d) meent [verzoeker] dat deze verzoeken niet kunnen worden gekwalificeerd als een (verkapt) verzoek om een voorlopig deskundigenbericht, nu het [verzoeker] gaat om het verkrijgen van medewerking van National Academic aan een gezamenlijk onderzoek. Dat de neuroloog en de psychiater geen beperkingen hebben vastgesteld, laat onverlet dat de verzekeringsgeneeskundige en de arbeidsdeskundige zelf kunnen beoordelen of zij iets kunnen met de bevindingen van de neuroloog en de psychiater. [verzoeker] wil bijvoorbeeld zijn (psychische) beperkingen voor het verleden laten duiden. Met deze twee verzoeken kan de rechtbank partijen een ‘duwtje’ geven, aldus steeds [verzoeker] .
(…) zit vast, nog klachten, komt niet verder, wil van zijn lich klachten af, benadrukt dat deze lich klachten onderhouden kunnen worden door psychische klachten (…).”), maar om welke klachten het dan gaat, is niet gespecificeerd.
betrokkene ontwikkelde daarna wel hoofd- en nekpijnklachten (…)”, maar dat doet hij onder het kopje ‘Samenvatting’. [verzoeker] heeft desgevraagd niet kunnen toelichten waarom de neuroloog deze opmerking niet (ook) onder het kopje ‘Beschouwing’ heeft gemaakt. Dit is relevant, omdat de tekst onder het kopje ‘Samenvatting’ (mede) een weergave is van informatie die door [verzoeker] zelf is verstrekt (anamnese) (zie ook ‘1.2. Huidige klachten’), waarbij niet per definitie is onderzocht of de verstrekte gegevens juist zijn. Dit is temeer van belang nu het ervoor moet worden gehouden dat de neuroloog juist onder het kopje ‘Beschouwing’ zijn oordeel over het een en ander geeft en dat hieruit volgt dat de neuroloog geen afwijkingen heeft geconstateerd, dat hij in relatie tot het ongeval geen verklaring kan geven voor het beloop en de uitbreiding in tijd van de (nek)klachten en dat volgens hem geen sprake is van beperkingen in belastbaarheid en beweeglijkheid. Volgens de neuroloog zijn er wel aanwijzingen voor stemmingsklachten en is in dat kader voorstelbaar dat sprake is van klachtenonderhoudende factoren die de nekklachten kunnen verklaren. De neuroloog wijst op de mogelijkheid van een psychiatrische expertise. De neuroloog heeft in zijn onderzoek mede betrokken correspondentie van de bedrijfsarts (januari 2018), de revalidatieartsen (onbekende datum), de orthopeed (17 januari 2017), Winnock (29 maart 2017) en Grip Delfland (18 juli 2019). Met de argumentatie dat de neuroloog hoe dan ook concludeert tot een functiestoornis van 1%, miskent [verzoeker] vervolgens dat de toelichting van de neuroloog veelomvattender is dan dit. Immers, de neuroloog beschrijft dat hij op grond van de richtlijnen van de NVvN geen percentage functiestoornis kan toekennen voor posttraumatische hoofd- en nekpijnklachten en voor genoemde functiestoornis van 1% op basis van de AMA guides 6e editie, maakt hij vervolgens een voorbehoud vanwege de door hem beschreven klachtenonderhoudende factoren (2.5, antwoord ‘l’).
toch niets mee wordt gedaan” - en gelet op de aard en de geringe complexiteit van dit geschil in combinatie met de specialistische ervaring van de advocaat, is een matiging van de gestelde tijdsbesteding redelijk. De rechtbank begroot de tijdsinvestering van de advocaat van [verzoeker] in verband met het deelgeschil op 10 uren in totaal (5 uren voor het verzoekschrift, 2 uren voor het verweerschrift waarvan de inhoud niet voor grote verrassingen kan hebben gezorgd en 3 uur voor de zitting).