In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over de asielaanvraag van een Nigeriaanse eiseres, die vreesde voor vervolging in haar thuisland vanwege politieke redenen. De eiseres had haar aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel ingediend, maar deze was door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 17 maart 2022, waarbij de eiseres werd bijgestaan door haar gemachtigde en de verweerder vertegenwoordigd was door zijn gemachtigde. Tijdens de zitting is ook een tolk aanwezig geweest.
De eiseres heeft verklaard dat zij in Nigeria vreest voor represailles van de moordenaars van haar vader, die om politieke redenen is vermoord. Daarnaast vreesde zij voor een voodoopriester en voor besnijdenis. De staatssecretaris heeft echter de verklaringen van de eiseres over de moord op haar vader en de ontvoering als ongeloofwaardig beoordeeld, terwijl de rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris niet ten onrechte deze verklaringen ongeloofwaardig heeft geacht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiseres geen bewijs heeft overgelegd ter onderbouwing van haar claims en dat haar verklaringen niet overeenkomen met openbare informatie.
De rechtbank heeft het beroep van de eiseres gegrond verklaard, omdat er een motiveringsgebrek was in het bestreden besluit, dat door de staatssecretaris in een aanvullend besluit was hersteld. De rechtbank heeft de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten en de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de eiseres, die zijn vastgesteld op € 1.518,-. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.