ECLI:NL:RBDHA:2022:11587

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 januari 2022
Publicatiedatum
7 november 2022
Zaaknummer
C/09/586299 / FA RK 19-9907
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vermogensrechtelijke afwikkeling bij echtscheiding met complexe financiële geschilpunten

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 31 januari 2022 een beschikking gegeven inzake de vermogensrechtelijke afwikkeling van een echtscheiding tussen een vrouw en een man. De rechtbank heeft eerder op 24 september 2021 de echtscheiding uitgesproken en diverse regelingen getroffen met betrekking tot de kinderen, waaronder de hoofdverblijfplaats en alimentatie. De vrouw heeft een verzoek ingediend tot toedeling van verschillende activa, waaronder een woning in België en aandelen in een bedrijf, terwijl de man ook verzoeken heeft ingediend met betrekking tot de afwikkeling van de huwelijksvoorwaarden en de verdeling van gemeenschappelijke schulden. De rechtbank heeft de verzoeken van beide partijen beoordeeld en heeft vastgesteld dat er sprake is van een ontbonden algehele gemeenschap van goederen die verdeeld moet worden. De rechtbank heeft de waarde van de activa en passiva vastgesteld en heeft bepaald dat de man per saldo een bedrag van € 243.089,20 aan de vrouw moet betalen. Daarnaast zijn beide partijen voor 50% draagplichtig voor de rekening-courantschulden van de man aan zijn bedrijf. De rechtbank heeft ook beslist over de toedeling van verschillende bankrekeningen en een kapitaalverzekering. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en verzoeken met betrekking tot de kosten van de huishouding zijn afgewezen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Meervoudige kamer
Zaak- en rekestnummers:
  • C/09/586299 en FA RK 19-9907 (echtscheiding);
  • C/09/590725 en FA RK 20-1923 (verdelen/verrekenen)
Datum beschikking: 31 januari 2022

Vermogensrechtelijke afwikkeling bij de echtscheiding

Beschikking op het op 23 december 2019 ingekomen verzoekschrift van:

[naam01] ,

de vrouw/de moeder,
wonende te [woonplaats01] , Italië,
advocaat: mr. M.M.J. Bos te Dordrecht.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[naam02] ,

de man/de vader,
wonende te [woonplaats02] ,
advocaat: mr. L.E. Leunissen te Den Haag.

Procedure

Bij beschikking van 24 september 2021 heeft deze rechtbank samengevat:
  • de echtscheiding tussen partijen uitgesproken;
  • de hoofdverblijfplaats van de twee minderjarige kinderen bij de moeder bepaald;
  • een zorgregeling tussen de vader en de twee minderjarige kinderen vastgesteld;
  • een informatieregeling van de moeder aan de vader over de twee kinderen vastgesteld;
  • een door de vader aan de moeder vanaf de datum van inschrijving van de echtscheiding voor de twee kinderen te betalen kinderalimentatie vastgesteld;
  • een door de man aan de vrouw vanaf de datum van inschrijving van de echtscheiding te betalen partneralimentatie vastgesteld;
  • iedere verdere beslissing over de vermogensrechtelijke afwikkeling bij de echtscheiding (inclusief de spaargelden van de kinderen) aangehouden en bepaald dat de inhoudelijke behandeling van de verzoeken over de vermogensrechtelijke afwikkeling zal plaatsvinden op de zitting van 11 november 2021, met voor de goede orde een herhaling van de instructies en termijnen die de rechtbank al per beveiligde e-mail van 31 augustus 2021 aan beide advocaten heeft gegeven.
De rechtbank heeft daarna de volgende processtukken ontvangen:
  • het aanvullend/gewijzigd verzoekschrift met bijlagen van de advocaat van de vrouw, ingekomen op 28 oktober 2021;
  • het aanvullend/gewijzigd (zelfstandig) verzoekschrift met bijlagen van de advocaat van de man, ingekomen op 28 oktober 2021;
In reactie op de correspondentie van beide advocaten van 1, 2 en 3 november 2021, heeft de rechtbank per beveiligde e-mail aan beide advocaten van 3 november 2021 beslist dat het beide advocaten is toegestaan om een eigen (financieel) deskundige de zitting van 11 november 2021 te laten bijwonen, fysiek of digitaal.
Op 11 november 2021 heeft de inhoudelijke behandeling op de zitting plaatsgevonden. Hierbij zijn verschenen: de vrouw, bijgestaan door haar advocaat, en de man, bijgestaan door zijn advocaat en door zijn partij-deskundige [naam03] . Beide advocaten hebben ter zitting een pleitnota voorgedragen en overgelegd.
Gelet op het bezwaar van de advocaat van de man en gelet op de door de rechtbank op 31 augustus 2021 al gegeven instructies en termijnen aan beide advocaten, heeft de rechtbank ter zitting van 11 november 2021 alle nieuwe verzoeken van de advocaat van de vrouw bij pleitnota niet toegelaten als zijnde in strijd met de goede en vooraf bepaalde procesorde.
Om organisatorische redenen heeft de rechtbank de beschikking in deze omvangrijke en complexe zaak moeten aanhouden van 23 december 2021 tot 31 januari 2022.

Verzoeken van de vrouw

De vrouw verzoekt nu, zoveel mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad:
te bepalen dat de woning te [woonplaats03] (België) voor een waarde van € 70.000,00 aan haar wordt toegedeeld, met veroordeling van de man om medewerking te verlenen aan de goederenrechtelijke levering van deze woning aan de vrouw, en daarbij te bepalen dat de vrouw ten titel van overbedeling een bedrag van € 35.000,00 aan de man dient te betalen, uiterlijk 6 maanden na de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking, welke verrekend mag worden met de vordering op de man vanwege de aandelen levering en/of verrekend mag worden met het bedrag van de onderhoudsreserve;
de man te bevelen om het account van [website01] betreffende de woning in [plaats01] (België) te deblokkeren en dit vervolgens over te dragen aan de vrouw, met afgifte van alle inlogcodes die bij het account van [website01] horen, binnen 14 dagen na de te dezen te wijzen beschikking. op straffe van een dwangsom van € 500,00 per dag, een deel van een dag hieronder begrepen, voor iedere dag dat de man hiermee in gebreke blijft;
te bepalen dat de en/of rekening op naam van partijen bij de Rabobank met nummer [iban_nummer01] wordt toegedeeld aan de vrouw, zonder verdere verdeling of verrekening van het actuele saldo op deze rekening;
te bepalen dat de bankrekening met nummer [iban_nummer02] op naam van de vrouw wordt toegedeeld aan de vrouw, zonder verdere verdeling of verrekening van het saldo op deze rekening:
te bepalen dat de bankrekening met nummer [iban_nummer03] op naam van de man wordt toegedeeld aan de man zonder verdere verdeling of verrekening van het saldo op deze rekening:
te bepalen dat aan de vrouw betaald wordt de helft van de saldi van de ABN AMRO rekening op naam van de man en de beleggings- en spaarrekening op naam van de man;
Primairte bepalen dat aan de man worden toegedeeld de aandelen [firma01] voor een waarde van € 1.584.042,00, althans een waarde in goede justitie te bepalen, en daarbij te bepalen dat de man aan de vrouw dient te betalen ten titel van overbedeling een bedrag van € 792.021,00 althans te bepalen dat de man de helft van de in goede justitie te bepalen waarde van de aandelen [firma01] dient te betalen aan de vrouw, te voldoen bij levering van de aandelen [firma01] ;
Subsidiairte bepalen dat aan de man worden toegedeeld de aandelen [firma01] voor een waarde van € 1.184.042,00, althans een waarde in goede justitie te bepalen, en daarbij te bepalen dat de man aan de vrouw dient te betalen ten titel van overbedeling een bedrag van € 592.021,00 althans te bepalen dat de man de helft van de in goede justitie te bepalen waarde van de aandelen [firma01] dient te betalen aan de vrouw, te voldoen bij levering van de aandelen [firma01] ;
Meer subsidiairte bepalen dat aan de man worden toegedeeld de aandelen [firma01] conform de waarde die uw rechtbank vaststelt of welke waarde een door uw rechtbank te benoemen deskundige toekent;
verzoek VIII is ter zitting van 11 november 2021 ingetrokken;
te bepalen dat aan de man toekomt een bedrag van € 192.000,00 ten titel van verrekening van de waarde van de woning, staande en gelegen te [plaats02] (Italië) aan de [adres01] en daarbij te bepalen dat de vrouw dit bedrag mag verrekenen met het aan haar toekomende deel van de waarde van de aandelen en dat dit bedrag dan ook betaald wordt aan de man (door middel van verrekening) ten tijde van de levering van de aandelen in [firma01] aan de man;
te bepalen dat de man aan de vrouw dient te betalen een bedrag van € 21.619,00 in verband met de (negatieve) waarde van de aandelen [firma02] , althans een bedrag in goede justitie te bepalen, en daarbij te bepalen dat de man dit bedrag dient te voldoen aan de vrouw bij levering van de aandelen in [firma01] aan de man:
te bepalen dat de schulden in rekening-courant in [firma01] toegedeeld worden aan de man, zonder verdere verrekening met de vrouw;
de man te veroordelen tot betaling van € 12.857,35 aan de vrouw ter zake het saldo van de openstaande facturen betreffende nagekomen facturen betrekking hebbend op de periode vóór de peildatum (23 december 2019);
te bepalen dat een bedrag van € 10.000,00 ter zake de helft van de dividenduitkering van € 20.000,00 op 31 december 2019 vanuit [firma01] aan de man, door de man aan de vrouw wordt betaald:
te bepalen dat de man aan de vrouw dient te voldoen een bedrag van € 101.094,55 ten titel van vergoeding kosten huishouding, voor de periode na oktober 2019 tot de datum van scheiding, althans tot en met september 2021;
de man te veroordelen tot betaling aan de vrouw van de onderhoudsreserve ten behoeve van de woning te [plaats01] (België), ter hoogte van € 34.565.00;
te bepalen dat financieel advieskantoor [kantoor] te [plaats03] , een recente, actuariële commerciële waardeberekening zal maken van de pensioenrechten van de man voor het opgebouwde pensioen tijdens dienstverband bij [firma01] , op basis van de pensioenrechten zoals die bij de laatste pensioenberekening in 2017 bij dit kantoor bekend waren, inclusief het bijzonder partnerpensioen voor de vrouw, uiterlijk binnen 3 maanden na datum inschrijving van de beschikking;
de man te veroordelen om over te gaan tot storting onder een door de vrouw aan te wijzen pensioenverzekeraar van de aan de vrouw toekomende commerciële waarde van het ouderdoms- en partnerpensioen, te vermeerderen met 4% rente vanaf de datum van echtscheiding tot aan de datum van storting.

Verzoeken van de man

De man verzoekt nu, zoveel mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad:
voorzieningen te treffen ter zake de afwikkeling van de huwelijksvoorwaarden en de verdeling van de tussen partijen bestaande gemeenschappen conform de door de man geschetste wijze van verdeling en verrekening als in het lichaam van het gewijzigd verzoekschrift sub 2 en 3 vermeld, en daarbij te bepalen het bedrag dat de vrouw aan de man zal dienen te vergoeden uit hoofde van het finale verrekenbeding respectievelijk de verdeling van de gemeenschappen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van indiening van het verzoekschrift ter zake, althans vanaf de dag dat de ten deze te wijzen beschikking wordt gewezen tot aan de dag der algehele voldoening;
in het kader van de vermogensrechtelijke afwikkeling tussen partijen te bepalen dat de gemeenschappelijke schulden van partijen zoveel mogelijk uit de netto verkoopopbrengst van de echtelijke woning zullen worden voldaan, althans te bepalen dat de vrouw de som die zij aan de man is verschuldigd ter zake de vermogensrechtelijke afwikkeling zoveel mogelijk voldoet via de transporterend notaris uit het (in beginsel) aan haar toekomende (restant)deel van de netto verkoopopbrengst van de echtelijke woning, alsmede te bepalen dat de vrouw daaraan haar onherroepelijke en onvoorwaardelijke medewerking dient te verlenen, bij gebreke waarvan de uitspraak ter zake van uw Rechtbank in de plaats treedt van de hiervoor bedoelde medewerking van de vrouw;
te verklaren voor recht dat de man een regresvordering heeft op de vrouw ter zake aflossingsverplichtingen aan [Bank01] per 21 oktober 2021 van € 10.931,80;
te bepalen dat de regresvordering van de man op de vrouw ter zake de door de man volledig betaalde aflossingen die hebben plaatsgevonden tussen 23 december 2019 en 21 oktober 2021, via de transporterend notaris uit het (in beginsel) aan de vrouw toekomende deel van de netto verkoopopbrengst van de echtelijke woning dient te worden voldaan, en dat de vrouw daaraan haar onvoorwaardelijke en onherroepelijke medewerking dient te verlenen, bij gebreke waarvan de uitspraak ter zake van uw Rechtbank in de plaats treedt van de hiervoor bedoelde medewerking van de vrouw;
te bevelen dat de vrouw de door haar overgeboekte spaargelden van de kinderen, te weten € 38.891,69 van [kind01] en € 38.867,05 van [kind02] , te vermeerderen met de daarover mogelijk positief verschenen rente vanaf 10 oktober 2019 tot aan de dag van terugbetaling, onverwijld terugbetaalt naar spaarrekeningen ten name van [kind01] respectievelijk [kind02] afzonderlijk, onder onverwijlde overlegging van deugdelijke bewijsstukken daarvan aan de man, en de vrouw te verbieden om in het vervolg zonder toestemming van de man over het vermogen van de kinderen te beschikken, althans ter zake de terugbetaling van deze spaargelden een zodanige beslissing te nemen als uw Rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren.

Beoordeling

De rechtbank handhaaft alles dat in de vorige beschikking is overwogen en beslist, tenzij in deze beschikking anders wordt overwogen of beslist.
Voor de omvangrijke vermogensrechtelijke standpunten van partijen tot dusver verwijst de rechtbank nu kortheidshalve naar de inhoud van alle processtukken met producties. Beide partijen en hun advocaten hebben ingestemd met het eerder door de rechtbank gegeven voorlopig oordeel dat er sprake is van een per 15 oktober 2016 in de notariële akte van huwelijkse voorwaarden weliswaar ontbonden maar nu eind 2021/begin 2022 nog steeds niet verdeelde algehele gemeenschap van goederen, die dus nu alsnog moet worden verdeeld. De rechtbank maakt dat voorlopig oordeel daarom nu tot een eindoordeel. Daarnaast is er per de daarvoor relevante peildatum van 23 december 2019 sprake van twee finaal te verrekenen privévermogens die zijn ontstaan vanaf 15 oktober 2016. Tot slot zijn er diverse overige vermogensrechtelijke verzoeken gedaan door de advocaten van partijen. De rechtbank zal alle vermogensrechtelijke geschilpunten hierna in de bovenstaande volgorde beoordelen.
Verdeling ontbonden algehele gemeenschap van goederen
Beide partijen hebben in hun processtuk van 28 oktober 2021 alsnog aangepaste stellingen ingenomen en verzoeken ingediend over de wijze van verdeling van hun per 15 oktober 2016 al ontbonden maar nu eind 2021 alsnog te verdelen algehele gemeenschap van goederen. Als uitgangspunt geldt dat die ontbonden huwelijksgemeenschap bij helfte tussen partijen moet worden verdeeld (artikel 1:100 van het Burgerlijk Wetboek (BW), zoals dat gold voor 1 januari 2018).
Peildata
Als peildatum voor de omvang van de ontbonden huwelijksgemeenschap geldt volgens de notariële huwelijkse voorwaarden (naar de rechtbank begrijpt) 15 oktober 2016. Als peildatum voor de waardering van alle nu alsnog te verdelen activa en passiva geldt per bestanddeel steeds de datum van feitelijke verdeling, tenzij anders wordt overeengekomen of daarvan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid moet worden afgeweken.
Verdeling en waardering gestelde activa en passiva
De rechtbank zal hierna zo kort en praktisch mogelijk, maar met inachtneming van het partijdebat, oordelen over de in geschil zijnde verdeling en waardering van alle door beide advocaten in hun processtuk van 28 oktober 2021 gestelde activa en passiva, die tot de op 15 oktober 2016 ontbonden, maar nu door de rechtbank eind 2021/begin 2022 alsnog te verdelen huwelijksgemeenschap behoorden.
Verkoopopbrengst onder de notaris
De voormalige echtelijke woning van partijen in [plaats03] is op 19 mei 2021 verkocht voor € 825.000,- en op 21 oktober 2021 geleverd aan derden. Via de transporterende notaris is op 21 oktober 2021 uit de verkoopopbrengst van € 825.000,- de hypothecaire geldlening van partijen bij Triodos Bank geheel afgelost en zijn enkele kosten van partijen waaronder de kosten van de verkoopmakelaar betaald, waarna onder de notaris een netto verkoopopbrengst van € 246.672,88 resteerde. Partijen konden het niet tijdig eens worden over de eerdere suggestie van de rechtbank om die restant netto verkoopopbrengst ten behoeve van de financiële uitkomst van deze procedure in depot bij de notaris te houden, waardoor de man zich genoodzaakt zag om conservatoir beslag onder de transporterende notaris te doen leggen. Aldus ligt nu naar de rechtbank aanneemt de netto verkoopopbrengst van
€ 246.672,88onder conservatoir beslag op de derdenrekening van de transporterende notaris. De rechtbank zal hierna over de besteding en/of verdeling van dit gezamenlijk bedrag van partijen onder de notaris beslissen.
Waarde van de aandelen in [firma01] en de privéschulden aan [firma01]
De man is DGA (directeur en grootaandeelhouder) van [firma01] . De rechtbank zal de onverdeelde aandelen in die BV nu alsnog toedelen aan de man. Daarover bestaat ook geen daadwerkelijk geschil tussen partijen en hun advocaten. Dit is anders voor de waardering van die aandelen, de peildatum voor die waardering en de invloed van de privéschulden aan [firma01] op de waardering van de aandelen. De man stelt zich op het standpunt dat als peildatum voor de waarde van de aandelen 31 december 2019, althans 23 december 2019, dient te gelden, terwijl de vrouw zich op het standpunt stelt dat dit de datum van de beschikking van de rechtbank moet zijn.
De rechtbank zal alles afwegende voor de waardering van de aandelen in [firma01] bij de verdeling tussen partijen - evenals de man en anders dan de vrouw - nu naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid uitgaan van de peildatum 31 december 2019. Die peildatum sluit het meest aan bij alle feitelijke gedragingen van partijen, ook met betrekking tot de BV in de periode van 15 oktober 2016 tot 1 januari 2020. Dat feitelijk gedrag betreft vooral de tot 1 januari 2020 op kosten van, met name, de man, welke kosten hij uit zijn B.V. heeft betaald, gevoerde drie huishoudingen van partijen in de drie registergoederen van partijen te [plaats03] , [plaats02] (Italië) en [plaats01] (België) en de definitieve breuk door het echtscheidingsverzoek van de vrouw van 23 december 2019, met als gevolg ook de inwerkingtreding van het finaal verrekenbeding per 23 december 2019. Met de keuze van de rechtbank voor die peildatum komen verder ook alle onttrekkingen voor privédoeleinden uit [firma01] t/m 31 december 2019 voor gemeenschappelijke rekening van de man én de vrouw en komen alle resultaten van [firma01] daarna (zowel winst als verlies) en alle door de man in zijn BV doorgevoerde vermogensverschuivingen (zoals dividenduitkeringen en aflossingen rekening-courant DGA na 31 december 2019 ten bate of ten laste van uitsluitend de man als DGA van [firma01] . Dat resultaat sluit ook het meest aan bij de redelijkheid en billijkheid in dit specifieke geval, zoals bedoeld in de door de advocaat van de man in het processtuk van 28 oktober 2021 genoemde vakliteratuur en jurisprudentie.
Anders dan de vrouw en met de man is de rechtbank van oordeel dat bij die waardering geen rekening kan worden gehouden met enig bedrag aan goodwill. Bij [firma01] is immers slechts sprake van persoonlijke goodwill verbonden aan de man zelf, als zelfstandig beroepsbeoefenaar en enig werknemer van zijn BV, en dus niet van bij verkoop aan derden overdraagbare en op geld waardeerbare goodwill.
Partijen zijn het erover eens dat de waardering door de rechtbank moet plaatsvinden volgens de intrinsieke methode en dus naar de waarde van het eigen vermogen van [firma01] . De rechtbank zal nu alles afwegende uitgaan van de juistheid van de cijfers in de meest recente jaarstukken 2019 (productie 98 van de man) en in de meest recente partij-rapportage van de man van [naam03] (productie 102 van de man). Dit temeer omdat volgens de man in zijn e-mail aan de vrouw van 19 oktober 2021 (productie 100 van de man) de door zijn nieuwe boekhouder [boekhouder] aangebrachte verschillen ten opzichte van de eerdere jaarstukken 2019 door de man zelf (productie 26 van de man) “geen materieel effect hebben voor het vaststellen van de waardering van de BV’s”. De rechtbank zal daarom nu uitgaan van een eigen vermogen van [firma01] van € 812.042,- per 31 december 2019. Dat betekent dat de vrouw uit hoofde van de toedeling van de aandelen aan de man een bedrag toekomt van € 406.021,-. Daarop komt niet de aanmerkelijk belang claim in aftrek, nu de gemeenschap tussen partijen al op 15 oktober 2016 is ontbonden en partijen niet binnen twee jaar na de ontbinding tot levering van de aandelen aan de man zijn overgegaan, zodat het niet meer mogelijk is om de aanmerkelijk belang claim geruisloos aan de man door te schuiven. De vrouw zal dan ook zelf zorg dienen te dragen voor betaling van de aanmerkelijk belang claim over het aan haar toekomende deel van de waarde van de aandelen van de BV.
In geschil tussen partijen is voorts of zij beiden aansprakelijk zijn voor de forse privéonttrekkingen per 31 december 2019 en zo ja, met welke privéonttrekkingen rekening gehouden dient te worden. De rechtbank is alles afwegende van oordeel dat alle fiscaal riskante privéonttrekkingen van de man als DGA aan [firma01] per 31 december 2019 civielrechtelijk moeten worden beschouwd als opnames in rekening-courant van de man als DGA en dus formeel als een schuld van uitsluitend de man wegens door hem van zijn BV geleend geld. Die BV kan als schuldeiser dus formeel uitsluitend de man als schuldenaar aanspreken tot terugbetaling daarvan en niet ook de vrouw. Dat neemt echter niet weg dat materieel gezien al deze privéonttrekkingen aan zijn BV in de nu relevante periode van 15 oktober 2016 tot 31 december 2019 door de man vervolgens feitelijk zijn besteed aan gemeenschappelijke privédoeleinden van het toenmalige gezin van de man én de vrouw samen, waaronder dus ook de financiering van de registergoederen in [plaats03] , in [plaats01] (België) en vooral in [plaats02] (Italië), in welke laatste woning de vrouw en de kinderen woonachtig zijn.
Naar het oordeel van de rechtbank is daarom in de onderlinge verhouding tussen de man en de vrouw in dit atypische geval naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid tot 31 december 2019 sprake van een in de weliswaar allang ontbonden, maar nog steeds niet verdeelde gemeenschap van (aandelen in) [firma01] vallende gemeenschapsschulden op naam van de man in rekening-courant aan [firma01] , waarvoor de vrouw in de onderlinge verhouding met de man dus voor 50% draagplichtig is, omdat zij daarvan tot 31 december 2019 financieel evident ook voor 50% heeft meegeprofiteerd. Daarom brengt de rechtbank bij de waardering van de aandelen in [firma01] in de onderlinge verhouding tussen de man en de vrouw nu volgens de cijfers van de producties 98 en 102 van de man in mindering alle privéonttrekkingen van € 50.684,- (“rekening-courant DGA”), van € 24.353,- (“lening privé registergoed [plaats03] ”) en van € 883.536,- (“lening privé registergoed [plaats02] ”), in totaal dus € 958.573,-.
Al het voorgaande brengt de rechtbank in deze onderlinge specifieke verhouding tussen de man en de vrouw en bij deze specifieke bedrijfsvoering door de man van zijn BV nu uiteindelijk op de volgende afrekening: de man dient uit hoofde van de waarde van de aandelen aan de vrouw een bedrag te betalen van
€ 406.021,-. De vrouw is daarnaast voor 50% draagplichtig aan de rekening-courant schuld in de BV ter hoogte van een bedrag van ten hoogste
€ 479.286,50. Als de man meer heeft bijgedragen in de schuld dan het gedeelte dat hem aangaat, dan heeft hij voor dit meerdere op grond van artikel 6:10 BW een regresrecht op de vrouw. De rechtbank zal aldus beslissen.
Registergoed in [plaats01] , [streek]
Tot de allang ontbonden, maar nu nog steeds onverdeelde huwelijksgemeenschap van partijen behoort ook nog steeds een door partijen in december 2007 in eigendom verkregen houten vakantiechalet met bijbehorende erfpachtrechten in de [streek] . Beide partijen willen toedeling van dit registergoed aan zichzelf. De rechtbank zal dit Belgische registergoed nu alles afwegende toedelen aan de man voor de door hem in zijn processtuk van 28 oktober 2019 gestelde waarde van € 80.000,- en dus niet aan de vrouw voor de door haar gestelde waarde van € 70.000,-. Daarvoor is redengevend dat de man aldus meer wil betalen dan de vrouw voor toedeling van dat vakantiechalet, dat de man de daaraan verbonden vordering wegens overbedeling evident eenvoudiger kan betalen dan de vrouw, en dat de man aldus - evenals de vrouw in [plaats02] , Italië - bij de uiteindelijke verdeling en finale verrekening na de echtscheiding ook een eigen registergoed in eigendom en dus “een eigen plek” overhoudt in [plaats01] , België. Verder zijn beide partijen nu gebaat bij zoveel mogelijk financiële duidelijkheid en dus niet bij financiële onzekerheid, die zou zijn verbonden aan de ter zitting door de rechtbank nog gesuggereerde verkoop en levering van het Belgische registergoed aan een derde voor de best mogelijke huidige marktprijs.
Het voorgaande betekent dat de man voor de toedeling aan hem van het registergoed in België voor een waarde van € 80.000,- wegens overbedeling
€ 40.000,-aan de vrouw moet betalen. De rechtbank zal aldus beslissen.
Het nevenverzoek van de vrouw over het account bij [website01] zal bij gebrek aan belang worden afgewezen, reeds omdat het Belgische chalet niet aan de vrouw wordt toegedeeld.
Kapitaalverzekering Aegon
De rechtbank stelt vast dat de kapitaalverzekering bij Aegon op naam van de vrouw op de peildatum van 15 oktober 2016 nog bestond, met een toen door partijen zelf geschatte waarde van ongeveer € 70.000,-. Volgens de aangepaste stellingen van de vrouw in haar processtuk van 28 oktober 2021 en bij pleitnota van 11 november 2021 heeft Aegon in mei 2018 ter afkoop van die (in de toen allang ontbonden maar nu nog steeds niet verdeelde) gemeenschap vallende kapitaalverzekering bij Aegon een bedrag van € 79.293,- uitgekeerd op de bankrekening van de vrouw.
De vrouw betoogt dat zij deze uitkering van Aegon op haar bankrekening heeft gebruikt voor de kosten van haar huishouding in [plaats02] en dat dit heeft geleid tot de door partijen in het zicht van de echtscheiding overeengekomen verdeling van alle banksaldi in oktober 2019, zodat zij aan de man voor deze uitkering door Aegon niets meer verschuldigd is. Zo nodig heeft de vrouw ter zitting alsnog bewijs aangeboden over datum en omvang van de uitkering door Aegon op haar bankrekening en de besteding daarvan voor de huishouding.
De man betoogt dat hij niet heeft ingestemd met het eenzijdig door de vrouw gebruiken van de gemeenschappelijke uitkering van Aegon, van nu blijkbaar € 79.293,- in mei 2018, en dat hem onbekend is of de vrouw deze uitkering voor gemeenschappelijke doelen of voor eigen doelen heeft gebruikt. Bij gebrek aan (tijdige) bewijsstukken door de vrouw moet de vrouw aan de man wegens overbedeling alsnog 50% van € 79.293,- betalen, aldus de man.
De rechtbank concludeert alles afwegende dat de man en de vrouw feitelijk vanaf 15 oktober 2016 tot de definitieve breuk in december 2019 nog op gezamenlijke kosten drie huishoudingen hebben gevoerd in [plaats03] , [plaats01] en [plaats02] . De forse financiering daarvan kwam kennelijk vooral van de man en zijn [firma01] , maar blijkbaar ook deels van de vrouw door vooral de Aegon uitkering in mei 2018 van € 79.293,- op de bankrekening van de vrouw. Deze uitkering was in december 2019 blijkbaar ook al geheel geconsumeerd voor gemeenschappelijke doeleinden, waaronder in dit specifieke geval wegens de finale verrekening per 23 december 2019 ook het registergoed in [plaats02] op naam van de vrouw moet worden gerekend. Verder heeft de man in zijn processtuk van 28 oktober 2019 op bladzijde 5 daarvan bij punt d. gesteld dat de vrouw met
instemmingvan de man de Aegon polis destijds heeft afgekocht en de afkoopwaarde daarvan op de rekening van de vrouw heeft laten storten. Gelet op dit alles zal de rechtbank de kapitaalpolis bij Aegon nu formeel alsnog toedelen aan de vrouw, echter voor een waarde van nihil per december 2019 en dus zonder verdere verrekening met de man.
Bankrekeningen
Tussen partijen staat vast dat op de peildatum van 15 oktober 2016 in ieder geval drie bankrekeningen aanwezig waren, die nu alsnog moeten worden verdeeld:
  • [iban_nummer01] op naam van de man en de vrouw;
  • [iban_nummer02] op naam van de vrouw;
  • [iban_nummer03] op naam van de man.
Uit de stukken blijkt dat partijen op 11 of 12 oktober 2019 in het zicht van de echtscheiding zijn overeengekomen om deze drie bankrekeningen aldus te verdelen dat ieder de bankrekening op eigen naam behoudt en dat de en/ofrekening vanaf dan ter beschikking staat aan uitsluitend de vrouw, zonder verdere verrekening van de drie banksaldi per 11 of 12 oktober 2019, waarna de man op die en/ofrekening de overeengekomen voorlopige bijdragen van € 5.000,- per maand zou storten voor de huishouding van de vrouw en de kinderen in [plaats02] . De rechtbank zal conform die overeenstemming van partijen beslissen op de wijze zoals hierna bij de beslissingen volgt.
De vrouw heeft nog gesteld dat (naar de rechtbank begrijpt op 15 oktober 2016) de man volgens haar nog een betaalrekening, een spaarrekening en een beleggingsrekening had bij de ABN AMRO waarvan de banksaldi per de peildatum alsnog bij helfte moeten worden verdeeld. De man heeft dat gemotiveerd betwist. Bij gebreke van enig bewijsstuk van de vrouw over de ABN AMROrekeningen van de man op 15 oktober 2016 zal de rechtbank die stelling van de vrouw passeren en dat verzoek van de vrouw dus in zoverre afwijzen. Uit de jaarstukken 2019 van [firma01] begrijpt de rechtbank overigens dat [firma01] op 31 december 2019 drie bankrekeningen (betaal-, spaar- en beleggingsrekening) had bij de ABN AMRO en dus niet de man zelf.
Finaal verrekenbeding huwelijkse voorwaarden
Beide partijen en hun advocaten hebben in hun processtuk van 28 oktober 2021 ingestemd met het voorlopig oordeel van de rechtbank uit de eerdere beschikking van 24 september 2021 over hun in dit geval op grond van artikel 8 van deze atypische huwelijkse voorwaarden van 14 oktober 2016 per de peildatum 23 december 2019 finaal te verrekenen twee privévermogens en daaraan hun verzoeken en stellingen aangepast. De rechtbank maakt ook dat voorlopig oordeel dus nu tot een eindoordeel.
Finale verrekening en waardering gestelde activa en passiva
De rechtbank zal hierna zo kort en praktisch mogelijk, maar met inachtneming van het partijdebat oordelen over de in geschil zijnde finale verrekening en waardering van alle door beide advocaten in hun processtuk van 28 oktober 2021 gestelde activa en passiva per 23 december 2019. De rechtbank zal daarbij vanzelfsprekend niet meer alle door beide advocaten daarnaast in het verband van het finaal verrekenbeding nog gestelde activa en passiva betrekken, die de rechtbank hiervoor al bij de beoordeling van de verdeling heeft betrokken, zoals vooral de door de advocaat van de man in navolging van de man en de partij-deskundige [naam03] in dit verband (civielrechtelijk) ten onrechte gestelde “schuld van beide partijen aan [firma01] i.v.m. de aankoop en verbouwingen van het onroerend goed t.n.v. de vrouw in [plaats02] , Italië” van € 833.536,- per 31 december 2019. Die DGAschuld heeft de rechtbank immers hiervoor al bij de afwikkeling van de waarde van de aandelen betrokken.
Registergoed vrouw [plaats02] , Italië
Het registergoed in [plaats02] is vooral om in Italië overdrachtsbelasting te besparen bij de levering eind 2016 door partijen op naam van uitsluitend de vrouw gezet, hoewel het toen de bedoeling van beide partijen was om dit Italiaanse landhuis uiteindelijk gezamenlijk als gezin te gaan bewonen en ook gezamenlijk te gaan exploiteren door verhuur van kamers en appartementen. Tussen partijen staat vast dat dit registergoed in [plaats02] tot het nu finaal met de man te verrekenen privévermogen van de vrouw behoort. In geschil is de waardering daarvan per 23 december 2019.
De rechtbank is alles afwegende van oordeel dat dit registergoed van de vrouw in [plaats02] per 23 december 2019 nu schattenderwijs gewaardeerd moet worden op € 384.000,- conform de door de vrouw overgelegde taxatie daarvan per 8 november 2019. Dat is immers de enige door partijen overgelegde taxatie met een taxatiedatum die dichtbij de peildatum 23 december 2019 komt.
De rechtbank zal nu dus uitgaan van een marktwaarde van € 384.000,- van het registergoed in [plaats02] per 23 december 2019 en beslissen dat de vrouw wegens het finaal verrekenbeding voor haar registergoed in [plaats02]
€ 192.000,-aan de man moet betalen.
Aandelen vrouw in [firma02]
Vaststaat tussen partijen dat de aandelen van de vrouw in [firma02] tot het finaal met de man te verrekenen privévermogen van de vrouw behoren. In geschil is de waardering daarvan per 23 december 2019 volgens de intrinsieke waarderingsmethode.
De vrouw stelt met een beroep op de inhoud van haar producties 84 en 85 dat de aandelen per 23 december 2019 een negatieve waarde hadden van minus € 43.238,-. De man stelt dat die aandelen per 23 december 2019 een waarde hadden van € 188,- of € 150,- of nihil.
De rechtbank zal de waarde van de aandelen van de vrouw in [firma02] per 23 december 2019 nu alles afwegende en gelet op het partijdebat stellen op nihil. Uit de eigen producties 84 en 85 van de vrouw blijkt, nu zij geen nadere toelichting heeft gegeven, immers niet van een, civielrechtelijk in beginsel al onjuiste, negatieve waarde per 23 december 2019, laat staan van de gestelde negatieve waarde van minus € 43.283,-. Uit de inhoud van productie 101 van de man concludeert de rechtbank bovendien dat de partij-deskundige [naam03] van de man uiteindelijk ook de aandelen van de vrouw eind december 2019 op nihil waardeert. Daarom hoeft de vrouw naar het oordeel van de rechtbank niets finaal te verrekenen met de man voor haar aandelen in haar eigen BV.
Schuld man IB 2019
De man stelt dat de door hem overgelegde en op 8 augustus 2021 betaalde aanslag Inkomstenbelasting 2019 van € 13.861,- van 25 juni 2021 behoort tot zijn finaal met de vrouw te verrekenen privévermogen per 23 december 2019. De vrouw voert daartegen verweer. De rechtbank stelt vast dat belastingen, die zijn verschuldigd over de inkomsten uit arbeid, volgens artikel 3 lid 4 van de huwelijkse voorwaarden van partijen tot de kosten van de huishouding worden gerekend en dus niet tot het finaal te verrekenen vermogen volgens artikel 8 daarvan. De rechtbank wijst reeds daarom dit verzoek van de man af. De vrouw hoeft dus daarvoor nu niets finaal te verrekenen met de man.
Overige vermogensrechtelijke verzoeken
De rechtbank zal hierna tot slot zo kort en praktisch mogelijk maar gelet op het partijdebat de overige vermogensrechtelijke verzoeken bij de echtscheiding beoordelen, zoals die zijn ingesteld door beide advocaten van beide partijen in hun processtuk van 28 oktober 2021.
Regresvordering hypotheekaflossingen man
De man stelt dat hij in de periode van 23 december 2019 (indiening verzoekschrift vrouw) tot de levering van het gezamenlijk registergoed in [plaats03] aan derden op 21 oktober 2021 in totaal nog € 21.836,60 (= 22 maal € 993,80) heeft betaald aan Triodos Bank voor hypotheekaflossingen. De vrouw is volgens de man gehouden om de helft daarvan bij te dragen op grond van artikel 3:172 BW, zodat de man een regresvordering heeft op de vrouw van € 10.931,80. De man overlegt als productie 105 de betalingsbewijzen. De vrouw voert verweer.
Tussen partijen is niet in geschil dat de man die aflossingen op de gemeenschappelijke hypothecaire geldlening in de relevante periode heeft betaald. De vrouw stelt daartegenover dat zij in die periode geen woongenot meer heeft gehad van de gezamenlijke woning in [plaats03] en daarvoor ook geen gebruiksvergoeding heeft verzocht. De rechtbank gaat aan dit verweer voorbij, omdat het eenvoudigweg niet afdoet aan het civielrechtelijke feit dat de vrouw door die hypotheekaflossingen door de man van € 21.836,60 heeft meegeprofiteerd bij de vorming van de nu tussen partijen nog te verdelen resterende verkoopopbrengst onder de notaris van € 246.672,88 na algehele aflossing van de gezamenlijke hypothecaire geldlening van bij Triodos Bank op 21 oktober 2021. De vrouw heeft verder de berekening van de man niet of onvoldoende gemotiveerd betwist, zodat de rechtbank van oordeel is dat de man een regresvordering van eenvoudige aard heeft op de vrouw van
€ 10.931,80en dat de vrouw nu dus dit bedrag aan de man behoort te betalen.
Facturen vrouw
De vrouw verzoekt in haar processtuk van 28 oktober 2021 de man te veroordelen tot betaling aan de vrouw van € 12.857,35 wegens samengevat de door de vrouw als productie 86 overgelegde aan haar gerichte facturen die op 12 oktober 2019 nog niet betaald waren. De man heeft daartegen bij pleitnota van 11 november 2021 gemotiveerd en uitgebreid verweer gevoerd.
De rechtbank zal gelet op het gemotiveerde verweer van de man dit verzoek van de vrouw afwijzen als onvoldoende concreet onderbouwd. Het had op de weg van de vrouw gelegen om een behoorlijke toelichting te geven waarom de man nu, in de onderlinge verhouding met de vrouw, geheel of grotendeels zou moeten meebetalen aan deze aan de vrouw gerichte facturen. De vrouw kan niet volstaan, zoals zij nu wel heeft gedaan, met het enkel overleggen van een productie met een stapel aan haar gerichte facturen.
Kosten huishouding
De vrouw verzoekt in haar processtuk van 28 oktober 2021 de man te veroordelen tot betaling aan de vrouw van € 101.094,50 wegens volgens de vrouw door de man per saldo te weinig bijgedragen kosten van haar huishouding in de periode van oktober 2019 tot oktober 2021. De man voert daartegen bij pleitnota van 11 november 2021 gemotiveerd verweer.
De rechtbank zal in dit late stadium van deze echtscheidingsprocedure dit verzoek van de vrouw niet-ontvankelijk verklaren gelet op het gemotiveerde verweer van de man en gelet op tekst en strekking van wetsartikel 827 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Het betreft hier immers geen nevenverzoek tot verdeling van een ontbonden huwelijksgemeenschap of tot afwikkeling van een finaal verrekenbeding uit hoofde van huwelijkse voorwaarden, maar een ander nevenverzoek bij de echtscheiding waarvan de inhoudelijke complexe en omvangrijke beoordeling in dit late stadium evident tot verdere onredelijke vertraging van deze toch al te lang lopende echtscheidingsprocedure zal leiden. Naar de bedoeling van de wetgever moeten partijen en hun advocaten daarover dus zo nodig in dit geval procederen bij de civiele rechter in een dagvaardingsprocedure en dus niet bij de echtscheidingsrechter in deze verzoekschriftprocedure.
Om diezelfde redenen en voor de goede orde verklaart de rechtbank nu ook de man nietontvankelijk in zijn verzoek tot betaling van € 13.861,- door de vrouw aan hem wegens de IBaanslag 2019 van de man. De rechtbank verwijst voor dat nevenverzoek van de man nu kortheidshalve ook naar hetgeen hiervoor is overwogen bij de beoordeling van het finaal verrekenbeding onder het kopje
Schuld man IB 2019.
Dividenduitkering 31 december 2019
De vrouw verzoekt de man te veroordelen tot betaling aan haar van € 10.000,- wegens een door [firma01] op 31 december 2019 aan de man gedane dividenduitkering van
€ 20.000,-. De man voert daartegen gemotiveerd verweer.
De rechtbank zal de vrouw ook in dit nevenverzoek niet-ontvankelijk verklaren bij deze stand van zaken in dit late stadium van deze echtscheidingsprocedure gelet op de tekst en strekking van wetsartikel 827 Rv.
Onderhoudsreserve chalet [plaats01] , [streek]
De vrouw verzoekt de man te veroordelen tot betaling aan haar van € 34.565,- wegens samengevat de volgens de vrouw door de man ten onrechte voor zichzelf behouden “onderhoudsreserve” voor het vakantiechalet van partijen in [plaats01] , [streek] .
De man heeft daartegen gemotiveerd verweer gevoerd.
De rechtbank zal de vrouw ook in dit nevenverzoek niet-ontvankelijk verklaren bij deze stand van zaken en in dit late stadium van deze echtscheidingsprocedure als zijnde onvoldoende onderbouwd en in strijd met tekst en strekking van wetsartikel 827 Rv.
Pensioenaanspraken
In artikel 7 van de huwelijkse voorwaarden zijn partijen overeengekomen dat de door de echtgenoten opgebouwde pensioenaanspraken tussen hen zullen worden verevend conform het bepaalde in de artikelen 2 en 3 van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding. Dat betekent dat de pensioenen over de gehele huwelijkse periode verevend dienen te worden. Op de zitting is vast komen te staan dat beide partijen over en weer elkaar nog informatie dienen te verschaffen over het door hen – al dan niet in dienstverband – opgebouwde pensioen. Volgens de man is het verzoek van de vrouw om hem – als DGA van de BV - te veroordelen om over te gaan tot storting van de aan haar toekomende commerciële waarde van het ouderdoms- en partnerpensioen onder een door haar aan te wijzen pensioenverzekeraar prematuur. Dit omdat nog niet alle benodigde informatie beschikbaar is, waaronder het door de vrouw opgebouwde pensioen bij de Rabobank, waarvan de man schat dat dit een zeer goed pensioen is. Nu de vrouw tot op heden de man nog geen inzage heeft gegeven in de door haar opgebouwde pensioenen en partijen nog niet in overleg zijn getreden over de wijze van verevening van de door hen beiden opgebouwde pensioenen, waardoor ook niet duidelijk is dat de man niet zal meewerken aan de bij wet bepaalde verevening, zal de rechtbank de twee nevenverzoeken van de vrouw die strekken tot verevening van die in eigen beheer opgebouwde pensioenaanspraken afwijzen.
Spaargeld kinderen
De man heeft samengevat verzocht om te vrouw te bevelen de door de vrouw op 11 oktober 2019 zonder toestemming van de man opgenomen spaargelden van de kinderen [kind01] en [kind02] van in totaal € 77.758,74 met rente terug te betalen op de spaarrekeningen van de kinderen. De vrouw heeft daartegen het verweer gevoerd dat zij die opgenomen spaargelden van de kinderen heeft “herbelegd”, dat zij daarover aan de man alsnog met bewijsstukken de relevante informatie zal geven binnen de volgens haar daarvoor geldende termijn van twee maanden in de informatieregeling zoals vastgesteld door de rechtbank bij beschikking van 24 september 2021, en dat bovendien niet de echtscheidingsrechter maar de kantonrechter voor geschillen zoals deze de bevoegde rechter is.
De rechtbank overweegt dat geschillen tussen de ouders over de uitvoering van het gezamenlijk bewind dat zij als ouders met gezamenlijk gezag van rechtswege hebben over het vermogen van hun kind volgens de bedoeling van de wetgever moeten worden voorgelegd ter beslissing aan de kantonrechter (wetsartikelen 1:253i BW en 1:253a BW) en dus niet aan de echtscheidingsrechter. Procesrechtelijk is er dan sinds de stelselwijziging van 1 januari 2002 strikt genomen geen sprake van onbevoegdheid van de rechtbank (de kantonrechter behoort immers sinds 1 januari 2002 ook tot de rechtbank en er is sindsdien sprake van één rechtbank met nu in 2021/2022 onder meer het team familie en het team kanton), maar van competentie binnen de rechtbank zoals door de wetgever bedoeld in wetsartikel 71 lid 2 Rv. De rechtbank zal dit geschil over de spaargelden van de kinderen nu alles afwegende echter niet verwijzen naar haar team kanton, omdat zij ervan uitgaat dat de vrouw haar toezegging ter zitting van 11 november 2021 dat zij uiterlijk op 24 december 2021 met relevante bewijsstukken alsnog alle relevante informatie zal geven aan de man over de “herbelegging in obligaties” van de door haar van oudsher beheerde spaargelden zal nakomen. Indien dat echter onverhoopt niet of onvoldoende het geval zal zijn en indien dit geschil daarna ook niet alsnog geschikt kan worden via beide advocaten, kan de man vanzelfsprekend alsnog een procedure starten bij de kantonrechter over dit geschil.
Slotsom financiële afwikkeling tussen partijen bij de echtscheiding
Al het voorgaande brengt de rechtbank per saldo nu tot de hiernavolgende financiële afwikkeling tussen partijen, waartoe de rechtbank nu gemakshalve verwijst naar alle hiervoor door de rechtbank vetgedrukte bedragen:
- vrouw betaalt aan man voor finale verrekening registergoed [plaats02] : € 192.000,00 +
- man betaalt aan vrouw voor overbedeling aandelen [firma01] : € 406.021,00 –
- man betaalt aan vrouw voor overbedeling registergoed [plaats01] : € 40.000,00 –
- vrouw betaalt aan man voor regresvordering hypotheekaflossingen:
€ 10.931,80 +
Uit deze rekensom volgt dat de man per saldo aan de vrouw moet betalen € 243.089,20
De vrouw is daarnaast voor 50% draagplichtig aan de rekening-courant schuld in de BV ter hoogte van een bedrag van ten hoogste € 479.286,50
Ter verdeling tussen partijen staat nu, naar de rechtbank aanneemt, onder de notaris nog een bedrag van € 246.672,88. De vrouw en de man hebben in beginsel ieder recht op de helft daarvan, dat is dus € 123.336,44 per persoon. De rechtbank ziet hier aanleiding aldus te beslissen, dat wil zeggen te bepalen dat de notaris ieder der partijen de helft van het bedrag dient uit te betalen. Dit laat onverlet dat de man volgens de bovenstaande rekensom per saldo nog € 243.089,20 aan de vrouw moet betalen en dat de vrouw daarnaast voor 50% draagplichtig is aan de rekening-courantschuld in de BV ter hoogte van een bedrag van maximaal € 479.286,50, alsook dat de man een regresvordering op de vrouw heeft als hij meer heeft bijgedragen in de schuld dan het gedeelte dat hem aangaat. Mede omdat niet bekend is welk bedrag de man tot op heden heeft afgelost, beslist de rechtbank zoals bovenaan deze alinea weergegeven.
Nu er aldus niet een door de vrouw aan de man te betalen bedrag resteert - los van de wel op de vrouw rustende draagplicht ten aanzien van de rekeningcourantschulden - zal de rechtbank de verzoeken van de man die strekken tot vermeerdering van een aan hem uit te betalen bedrag met de wettelijke rente en een verplichting tot medewerking aan de uitbetaling door de vrouw afwijzen.

Beslissingen

De rechtbank:
- deelt toe aan de man de aandelen in [firma01] , het registergoed in [plaats01] ( [streek] ) en de bankrekening met nummer [iban_nummer04] ;
- deelt toe aan de vrouw de kapitaalverzekering Aegon, de bankrekening met nummer [iban_nummer05] en de bankrekening met nummer [iban_nummer06] ;
- bepaalt dat de man daarnaast per saldo bij de echtscheiding nog een bedrag aan de vrouw moet betalen van € 243.089,20 zoals hiervoor door de rechtbank is berekend;
- bepaalt dat partijen in de onderlinge verhouding ieder voor 50% draagplichtig zijn voor de rekeningcourantschulden van de man als DGA aan [firma01] per 31 december 2019 in totaal € 958.573,-;
- bepaalt dat het bedrag van € 246.672,88 van partijen dat rust onder de notaris (dat is de resterende verkoopopbrengst van de voormalige echtelijke woning in [plaats03] ) door de notaris aan ieder der partijen voor de helft moet worden uitgekeerd;
- verklaart deze beschikking tot zover zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad;
- verklaart partijen niet-ontvankelijk in de verzoeken met betrekking tot de kosten van de huishouding en wijst af al hetgeen meer of anders is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door de rechters mrs. H. Wien, A.M.M. Vingerling en C.S.F. de Nijs, in samenwerking met de griffier mr. M. Corver en uitgesproken op de openbare zitting van 31 januari 2022.
Deze beschikking is bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door mr. C.S.F. de Nijs.