In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 februari 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een eiser met de Pakistaanse nationaliteit. De eiser, geboren in 1989, heeft asiel aangevraagd en is in bewaring gesteld op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, als verweerder, heeft de maatregel opgelegd vanwege het belang van de openbare orde en het risico dat de eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser de gronden voor de maatregel niet heeft betwist en dat er voldoende redenen zijn om aan te nemen dat hij zich aan het toezicht zal onttrekken. De rechtbank heeft ook overwogen dat de persoonlijke omstandigheden van de eiser geen aanleiding geven om een lichter middel dan inbewaringstelling toe te passen. De eiser heeft verklaard niet terug te willen naar Frankrijk en beschikt niet over de middelen om zelfstandig te vertrekken. De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.